1366
In de oudst bewaarde rekeningen van het Schoonhovense hof vinden we in 1366 ‘Willem de goudsmid te Schoonhoven’ die wat gemaakt had aan het juweel dat de koning van Frankrijk aan Jan van Blois had geschonken. Jan van Blois was de middelste kleinzoon van Jan van Beaumont, en is later zijn opvolger als heer van Schoonhoven. Eén van de edelsmeden die kort daarna genoemd wordt, is Jan Michiels, de goudsmid die in 1368 negen maanden op het kasteel werkt om een ‘kostelijke gouden riem’ voor Jan van Blois te maken. Naast Jan Michiels vinden we in de hofrekeningen ook nog vermeldingen van andere goud- en zilversmeden.
Vandaag klinkt het ongelofelijk, maar dit welvarende Schoonhoven en zijn bloeiende hof is in de veertiende eeuw uitgegroeid tot het culturele centrum van Holland, een luisterrijk hof dat lang de vergelijking met dat van Den Haag heeft kunnen doorstaan. Pas na 1387, nadat de nieuwe Hollandse graaf, hertog Albrecht van Beieren, in Den Haag ging resideren, overvleugelt Albrecht’s hof langzamerhand dat van de heren vn Schoonhoven, de graven van Blois. De kiem van Schoonhoven als Nationale Zilverstad lijkt dus in het Schoonhovense hof van Jan van Beaumont en zijn kleinzonen, de graven van Blois, te hebben gelegen.