Standpunten Historisch vereniging Schoonhoven
Betreft: inspraaknota commissie R&F – de Waag – Schoonhoven
Schoonhoven, 3 november 2020
Dames en heren,
‘…. Betreffende het aanbrengen van een overdekt terras. Wij adviseren dit niet aan te brengen omdat het een
onaanvaardbare aantasting van het stadsbeeld en historisch stadsgezicht tot gevolg heeft.’
[Rijksdienst voor de monumentenzorg, 13-10-1994]
Geachte raadsleden,
A.s. dinsdag 26 november behandelt u in de commissie Ruimte en Financiën, onder agendapunt 8, het raadsvoorstel ‘interne aanpassing oude stadhuis Schoonhoven’.
‘Het zilversmidsgeslacht Wendels’
“Het zilversmidsgeslacht Van Geelen in Schoonhoven”
Zondagmiddag 22 september 2019 heeft Ferry Mol zijn nieuwste publicatie: “Het zilversmidsgeslacht Van Geelen in Schoonhoven” (zilvercahier 9) gepresenteerd.Op een goed bezochte bijeenkomst in het Nederlands Zilvermuseum spraken naast Ferry ook René Kappers en Roel Vennink (Nederlandse Genealogische Vereniging).Het eerste exemplaar is door Ferry Mol overhandigd aan René van Geelen uit Schagen, de laatste Van Geelen die nog in ‘het vak’ zit.De uitgave “Het zilversmidsgeslacht Van Geelen in Schoonhoven” is verkrijgbaar bij het secretariaat van de Historische Vereniging Schoonhoven.
De prijs is €6,-, eventuele verzendkosten: €2,-.
U kunt het secretariaat bereiken per mail: secretaris@historischeverenigingschoonhoven.nl
‘Rene Kappers, Genealogie in de Zilverstad’ 18 april 2011
Genealogie in de Schoonhoven.
René Kappers. Open als [PDF] »
Schoonhoven, meer dan 725?
Stadsrechten als ontwikkelingsproces in drie stappen.
René Kappers en Dick Mentink. Open als [PDF] »
Een wandeling door de geschiedenis van het Leonard Springerpark
Schoonhoven heeft één van de weinig overgebleven stadsparken, ontworpen door de beroemde landschapsarchitect Cornelis Springer.
Gita Straver (voorzitter), e.a. HVS, Werkgroep Springerpark, eigen uitgave. Open als [PDF] »
Onze historie als identiteit
Lezing van prof.mr. D. Mentink, voorzitter van de Historische Vereniging tijdens het seminar ‘Schoonhoven 725’ op 18 mei 2006 in de Grote Kerk. Open als [PDF] »
Goud- en Zilversmeden in Schoonhoven: 20e eeuw.
Rene Kappers, zilver-cahier nr. 7.2 (1 december 2008) Een serie monografieën, sinds 2008 uitgegeven onder auspiciën van de Historische Vereniging Schoonhoven. Open als [PDF] »
Geschiedenis Schoonhoven als Nationale Zilverstad
ontwikkeling van Schoonhoven als zilverstad. Lezing door Rene Kappers voor de Historische Vereniging Holland, Schoonhoven 16 mei 2009. Open als [PDF] »
700 Jaar geleden: Jan van Beaumont, heer van Schoonhoven.
Rene Kappers; als publicatie verschenen in Historische Encyclopedie Krimpenerwaard, HEK, 2009. Open als [PDF] »
Schoonhoven: Keurkamers en Regels 1705-1809
Rene Kappers, Zilvercahier nr. 6.2 (23 juni 2009) Open als [PDF] »
Keuren en merken van en in de zilverstad.
Lezing door Rene Kappers voor de Vriendenkring van het Nederlands Goud-, Zilver- en Klokkenmuseum, 5 oktober 2009.”. Open als [PDF] »
Stedelijke autonomie. Keurrecht voor Schoonhoven, gegeven door Jan van Beaumont met de stadsrechtsoorkonde van 4 juli 1322.
Rene Kappers en Dick Mentink. (Als publicatie verschenen in de HEK, 2010, nr.2, p. 33-46) Open als [PDF] »Bibliografie Schoonhoven; versie sep 2005.
Baardman, C. Schoonhoven, oude veste aan de Lek. Trots op zijn verleden, bouwt aan zijn toekomst. Den Haag: J.N.Voorhoeve; 1963.
Begeer, S. A. C.; Hak, I., en Linhart-du Clou, L. Zilversmeden van de stad Schoonhoven, 1600-1900. Schoonhoven: Nederlands Goud-, Zilver- en Klokkenmuseum; 1981.
Bergh, L. Ph. C. van den. Nasporingen naar den oorsprong der stad Schoonhoven. Bijdragen Voor Vaderlandsche Geschiedenis En Oudheidkunde. 1872; 7:247-253, 449-450.
Berkum, Henricus van. Beschryving der Stadt Schoonhoven. Gouda: Gijsbert en Willem de Vrij; 1762.
Blauw, Wim; Slappendel, Wim, en Vos, Peter. De ontsluiting van twee waarden. Een kleine geschiedenis van verkeer en vervoer in de Krimpener- en Lopikerwaard. Schoonhoven: Volksuniversiteit Schoonhoven; 1989.
B. van den Boogert, Architectenbureau (samensteller). De monumenten van Schoonhoven. Overzicht van historisch waardevolle gebouwen en de rijksmonumenten met 412 foto’s. Uitgave Gemeente Schoonhoven, 1986.
Bruyn, Mej. J. A. de. Brief van schout en schepenen der stad Schoonhoven, waarbij het chirurgijnsgilde gesticht werd. Nederlands Tijdschrift Voor Geneeskunde. 1931; 75(6):646-647.
Bultman, H. C. De grote of St.Bartholomeuskerk te Schoonhoven. Schoonhoven: College van Kerkvoogden Hervormde Gemeente Schoonhoven; 1979.
Calkoen, G. C. De graven van Blois als Hollandsche Leenmannen in hun betrekkingen hier te lande en in hun goed. Aantekeningen uit de rekeningen van de heren Jan en Guy van Blois. Bewerkt in chronologische volgorde in verben met C.J. de Lange van Wijngaarden: Geschiedenis der heeren en Beschrijving der stad van der Goude, 1813. 1911.
Dongen, C. B. van. De M van Schoonhoven en Maastricht. Antiek. 1992 Feb; 26(7):344-346.
Duinen, Herman A. van. Het doksaal van de Grote of St.Bartholomeuskerk te Schoonhoven. Amsterdam: De Bataafse Leeuw; 2004.
Ehrenfeld. Gegevens betreffende het goud- en zilversmidsgilde te Schoonhoven van 1718-1800; onttrokken aan de Universiteitsbibliotheek Utrecht: Navorscher 1915, Index no: Hist.Gen.v.154. 1950 Nov 8.
Elsing, Th. M. Schoonhoven en verder. Schoonhoven: eigen uitgave; 1987.
Graaf-Van Osch, A. J. M. de. Het Vredegerecht Schoonhoven. Rotterdam: Erasmus Universiteit ; s.a. (ca. 1980)Streekarchief Krimpenerwaard Schoonhoven.
Hafkamp, Maarten. Het sprekende zilver van Jan van Nouhuys. Portfolio. 2003; (3):25-29.
Hageman, Dick. Stijlvol bouwen in Schoonhoven tussen 1928 en 1958. Het werk van stadsarchitect Died Visser. Schoonhoven: 1995.
Herwijnen, G. van. Bibliografie van de stedengeschiedenis van Nederland. Met medewerking van: Moer, W. G. van der Carasso-Kok M. Chappin M. J. J. Acta collegii historiae urbanae societatis historicum internationalis. Leiden; 1978; pp. voor Schoonhoven, zie 245-246 en 149.
Hille, H. De zilversmid van Schoonhoven. Leven en werk van ds. Abraham Verheij (1821-1913). 2e druk ed. Houten: Den Hertog BV; 1996.
Hooglen, Tom. Schoonhoven van A tot Z. s.l.: Caltex Petroleum Maatschappij (Nederlen) NV; 1965.
Hugenholtz, F. W. N. Het ontstaan van de stad Schoonhoven. Historische Encyclopedie Krimpenerwaard, HEK. 1981:73-86.
Jager, G. De Schoonhovense beker van Evert van Capelle. Museumtijdschrift. 1988; (2).
Jonge, Leendert de. Plateelbakkerij Schoonhoven, anno 1920. Sieraardewerk van v/h Plateelbakkerij Schoonhoven. Zwolle: Waanders (Drents Museum Assen, Stedelijke Musea Gouda); 2003.
Kappers, R. De eerste bestuurders van “De Nijverheidsvereeniging voor Goud- en Zilversmeden in Schoonhoven”: hun namen, één signalement en een vijftal fotoportretten. Historische Encyclopedie Krimpenerwaard, HEK. 1998; 23(4):116-126.
—. De Nijverheidsvereeniging van Goud- en Zilversmeden in Schoonhoven. Oprichting, doel en draagvlak. Bestuurders en eerste leden. Zilvercahier nr. 3 ed. Schoonhoven: Stichting Vriendenkring Nederlands Goud-, Zilver- en Klokkenmuseum; 1997 Feb 1.
—. Goud- en zilversmeden in Schoonhoven. De ontwikkeling van het aantal werkmeesters in de 19e eeuw. Een kwantitatieve benadering. Zilvercahier nr. 2.1 ed. Schoonhoven: Stichting Vriendenkring van het Nederlands Goud-, Zilver- en Klokkenmuseum; 1996 Sep 8.
—. Graves Kooiman of Kooiman. Een dynastie van goud- en zilversmeden in Schoonhoven. Zilvercahier nr. 4.0 ed. Schoonhoven: Stichting Vriendenkring van het Nederlands Goud-, Zilver- en Klokkenmuseum; 1998 Sep 1.
—. Hollandse parfumflacons: uit Schoonhoven. Zilvercahier nr. 1 ed. Schoonhoven: Stichting Vriendenkring van het Nederlands Goud-, Zilver- en Klokkenmuseum; 1996 22.
—. Hollandse parfumflacons uit Schoonhoven. Produktie van parfumflacons door 19e eeuwse goud- en zilversmeden (met afbeelding van gebruikte meestertekens). Historische Encyclopedie Krimpenerwaard, HEK. 1996; XXI(4):85-96.
—. Schoonhoven: keurkamers en regels. De Gildekeurkamer van goud- en zilversmeden en de Keurkamer van het Koninkrijk Hollen en de regelgeving nader bekeken. Zilvercahier nr. 6 ed. Schoonhoven: Stichting Vriendenkring van het Nederlands Goud-, Zilver- en Klokkenmuseum; 2004 Dec 31.
—. Schoonhoven, Zilverstad ? Getallen uit de 19e eeuw. Zilvercahier nr. 5.1 ed. Schoonhoven: Stichting Vriendenkring van het Nederlands Goud-, Zilver- en Klokkenmuseum; 2003 Aug.
Kappers, René. De eerste bestuurders van “De Nijverheidsvereeniging van Goud- en Zilversmeden in Schoonhoven”. Elf geschreven portretten over hun herkomst en hun bindingen. Historische Encyclopedie Krimpenerwaard, HEK. 2001; 26(1):1-32.
—. Hollandse 19e eeuwse parfumflacons. Modellen en hun ontwikkeling. Bottle Talk. 1998 Apr; (19):28-32.
—. Schoonhovense kwantiteiten in de 19e eeuw. Knechten en kilo’s; produktiviteit, marktaandeel en techniek. In: Rijen, Jean-Pierre van, redactie. De Stavelij Jaarboek. Nijmegen: De Zilverclub; 2002; pp. 71-82. ISBN: 90-807573-1-4.
—. Tekenonderwijs voor 1896 op initiatief van de Nijverheidsvereeniging voor goud- en zilversmeden in Schoonhoven. In: Rijen, Jean-Pierre van, redactie. De Stavelij Jaarboek. Nijmegen: De Zilverclub; 2003; pp. 61-68. ISBN: 90-807573-2-2.
Kappers, René en Luijt, Janjaap. De Schoonhovense jaarletter “O” voor 1807. De Stavelij. 1999; 14(2):43-44.
—. Het Schoonhovense Goud- en Zilversmedengilde: de Gildenbrief anno 1629 ! De jaarletters sinds 1632 ? Verslag van een zoektocht. Historische Encyclopedie Krimpenerwaard, HEK. 1999; 24(3):66-90.
Kappers, René, Mentink, Dick. Schoonhoven, meer dan 725 ? Stadsrechten als ontwikkelingsproces in drie stappen. Historische Encyclopedie Krimpenerwaard, HEK. 2006; 30(1):21-34.Kappers, René, Mentink, Dick. Schoonhoven, meer dan 725 ? Stadsrechten als ontwikkelingsproces in drie stappen. Historische Encyclopedie Krimpenerwaard, HEK. 2006; 30(1):21-34.
Kort, J. C. Leenkamers van de Graven van Blois, 1282-1650. Ons Voorgeslacht. 1984; 33-46, 132-143, 377-389, 494-525.
Korte, A. de. RKH Bartholomeuskerk Schoonhoven. 200 Jaar parochie H.Bartholomeus-Schoonhoven. Schoonhoven: Eigen uitgave; 1984.
Linde, H. M. van der. De patriottenbeweging in Schoonhoven. Historische Encyclopedie Krimpenerwaard, HEK. 1990; 2:40-46.
—. Een allesdwingende cabaal. De patriottenbeweging in Schoonhoven, 1782-1787. Schoonhoven: RU Leiden; s.a.
Lugard jr., Gerh. J. De zegels en het wapen van Schoonhoven. Zegels en wapens van steden in Zuid-Holland. 1966.
Lugard jr., Gerh. J. Het slot te Schoonhoven. Schoonhovensche Courant. Schoonhoven; 1930 Aug 29.
Lugard jr., Gerh. J. In vier kwartier door Schoonhoven’s historisch revier. Schoonhoven; 1938.
Lugard jr., Gerh. J., stadsarchivaris. Schoonhoven’s filigrain. Historie van de Zilverstad in acht hoofdstukken. met tekeningen van: Neven, G. Schoonhoven: Drukkerij Van Nooten; 1968.
Mazurel, W. De kerken van Schoonhoven door de loop der eeuwen. Schoonhoven: Stichting Open Monumentendag; 2005.
—. Schoonhoven Industrieel. Schoonhoven: 1996 Sep 14.
Mazurel, Wim. Op stap door Schoonhoven en haar geschiedenis. Schoonhoven: Perfect Service; 2004.
Mentink, D. Schoonhoven vier eeuwen bezien en beschreven. Prenten, schilderijen en tekeningen uit de 16e – 19e eeuw. Alphen aan den Rijn: Repro-Holland; 1981.
Molen, H. van der. Het weeshuis van Schoonhoven 1581-1940, 3 dln. Deel 2, Het Burgerweeshuis 1667-1800. Schoonhoven: 1993.
—. Ordentelyck, stil ende manierlyck. Het Schoonhovense weeshuis 1581-1940. Rotterdam: Barjesteh van Waalwijk van Doorn & Co; 2000.
Muilwijk, P. Schoonhovense huisnamen. Schoonhoven: Historische Encyclopedie Krimpenerwaard; 1981.
Muilwijk, P. Vijf eeuwen stadsbestuurders van Schoonhoven, 1297-1795. Gens Nostra. 1989; 134-202.
Muilwijk, P. en Holten, Cock van. Schoonhoven in oude ansichten deel 1 en deel 2. Zaltbommel: Europese bibliotheek; 1989.
Ooms-Korteweg, C. J. De uithangtekens van Schoonhoven. Geschiedenis aan de wand. Ooms, Otto, Tekeningen van. Schoonhoven: Boekhandel Niestadt; 1998.
Otten, F. J. M.; Schoute, C. R., en Molen, H. van der. Schoonhoven: kadastrale atlas Zuid-Holland 1832. Keijzer, B. de, Eindredactie en tekstverwerking. Utrecht: Matrijs; 1994;(Stichting Kadastrale Atlas Zuid-Holland. ISBN: 90 5345 042 4.
Oude Oostdijk, van. Blois-Bloys. Gens Nostra. 1948; 373-4.
Pooter, Martin de. Voor zijn troon en hier beneden. 350 Jaar Hervormde Gemeente Willige Langerak 1652-2002. Willige Langerak: Kerkenraad Hervormde Gemeente Willige Langerak; 2002.
Schmidt-Ernsthausen, A. A. M. Archief van de graven van Blois, 1304-1397. Den Haag: Rijksarchief in Zuid-Holland; 1982.
Schmidt Ernsthausen, A. A. M. Index op: De graven van Blois als Hollandsche Leenmannen in hun betrekkingen hier te lande en in hun goed. Aantekeningen uit de rekeningen van de heren Jan en Guy van Blois. Bewerkt in chronologische volgorde in verben met C.J. de Lange van Wijngaarden: Geschiedenis der heeren en Beschrijving der stad van der Goude, 1813, door Jhr.G.G.Calkoen, Utrecht 1911 en 1913. Leidschendam: 1993.
—. Index op de registers, inventarisnummers 1,2 en 3, in het archief van de Graven van Blois, en op het Register Blois XV, inventarisnummer 400, in het Archief van de Graven van Hollen. Leidschendam: 1997.
Schoute, C. R. De hoge rechtsgebieden in de Krimpenerwaard. Historische Encyclopedie Krimpenerwaard, HEK. 1996; 21(2):25-52.
Schoute, C. R. e.a.. Het klooster Sint Michiel in Den Hem buiten Schoonhoven. Historische Encyclopedie Krimpenerwaard, HEK. 1995; 20(3,4):3-160.
Servaas van Rooyen, A. J. Het Goud- en Zilversmidsgilde te Schoonhoven. De Navorscher. 1915; 64:192-204, 282-292.
Sparnaaij, J. M. C. De familie Sperna Weiland. Een loot aan de Sparnaaij-stam. Eigen uitgave, Amersfoort; 2004
Uijl, H. M. den, samensteller. Beleg van Schoonhoven 1425. 1914.
Vermeulen, H. Geroepen tot zorg. Honderd jaar hervormde ouderenzorg in Schoonhoven. Schoonhoven: Stichting Hervormd Zorgcentrum “Sola Gratia”; 1998 Apr.
Visser, J. C. De plattegrond van Schoonhoven in het stedenboek van Blaeu. Tijdschrift V.h. Kon.Ned.Aardrijkskundig Genootschap. 1963; LXXX(1, jan.):5-8.
—. Schoonhoven. De ruimtelijke ontwikkeling van een kleine stad in het rivierengebied gedurende de middeleeuwen. Assen: Van Gorcum & Co.; 1964.
Visser, J. C. Schoonhoven opnieuw bezien. Historisch Geografisch Tijdschrift. 1986; 65-75.
Visser, J. C.; Elsing, Th. M.; Hendrikx, P. A., en Wegner, J. G. Schoonhoven en Nieuwpoort. in : Hendrikx, P. A.; Leupen, P. H. D.; Visser, J. C., en Wegner, J. G., redactie. Historische stedenatlas van Nederland, aflevering 5.Rothfusz, Th., (tekenwerk kaarten). Delft: Acta Collegii Historiae Urbanae Societatis Historicorum Internationalis, Delftse Universitaire Pers; 1990.
Voet, H. A. Verkenningen vanuit Schoonhoven in het begin van onze eeuw. Een ansichtkaartenserie van de Krimpener-, Alblasser- en Lopikerwaard en enige omliggende dorpen. Capelle aan den IJssel: Drukkerij Typco; 1979.
Waller Zeper, S. A. Jan van Henegouwen, heer van Beaumont. Bijdrage tot de geschiedenis der Nederlanden in de eerste helft der veertiende eeuw. ‘s-Gravenhage: Martinus Nijhoff; 1914.
Waller Zeper, S. A. en Hoop, Th. à Th. van der. Het gemeentewapen van Schoonhoven. De Nederlandsche Leeuw. 1932 Dec.
—. Nogmaals het wapen van Schoonhoven. De Nederlandsche Leeuw. 1933 Jan; kol. 329-332, 372-375.
Willems, Ine. Arto Post Laboro door de jaren heen. Schoonhoven: Eigen uitgave; 1984.
Wit, Bregje de. Schoonhoven in bedrijf. Feis, Bernt en Rutten, Herman, redactie. Alphen aan den Rijn: Canaletto; 2001;(Groene Hart in bedrijf-reeks; v. 7). ISBN: 90 6469 773 6.
Zwart, Jan van der. Het carillon van Schoonhoven. Een onderzoek naar de historie van de stadhuisklokken. Schoonhoven: Historische Vereniging Schoonhoven; 1975.
150 jaar Gilde St.Eloy alias de Nijverheidsvereeniging: feest in 2012!
René Kappers
Het komt niet veel voor dat verenigingen hun 150-jarig bestaan gaan vieren. Schoonhoven heeft zo’n vereniging: het Schoonhovens Goud- en Zilversmidsgilde St.Eloy. Aan devooravond van dit bijzondere jubileum kijken we alvast terug naar de oprichting en naar een aantal belangrijke bijdragen van de verenigde goud- en zilversmeden aan de ontwikkeling van Schoonhoven tot zilverstad. Ook de overgang naar het huidige Schoonhovense Goud- en Zilversmidsgilde St.Eloy komt hier aan bod.
Deze vereniging met zijn lange naam en ‘dubbele e’ is de eerste gedaante van het huidige Gilde St.Eloy. De vereniging werd waarschijnlijk op 18 maart 1862 opgericht. In het eerste kwartaal van dat jaar betaalden 43 zelfstandige goud- en zilversmeden hun eerste contributie. 2 De oudste presentielijst, die van de ledenvergadering op 12 juli 1862, vermeldde 20 aanwezige leden: grote zowel als kleine bedrijven van die tijd. Lees hier het verhaal [PDF] »
De canon van de Nationale Zilverstad Goud en zilver zijn al zeven eeuwen met Schoonhoven vergroeid. De canon van de Nationale Zilverstad in 20 jaartallen:
1309, 1322, 1366, 1430, 1529, 1629, 1685, 1693, 1705, 1786,
1807, 1809, 1837, 1862, 1886, 1895, 1914, 1952, 1990, 2000
Verantwoording der jaartallen. De jaartallen die samen de Canon van Schoonhoven als Zilverstad vormen, markeren gebeurtenissen die breuken met het verleden vormden: “na dit jaar is het nooit meer zoals het was”.
René Kappers, 1 januari 2007
1309 – Jan van Beaumont, heer van Schoonhoven, vestigt hier zijn noordelijke residentie. Start van een bloeiend hofleven. Bekijken » | |
1322 – Schoonhovense stadsrechten voltooid door graaf Willem III en Jan van Beaumont. Dit is een randvoorwaarde voor de vestiging van goud- en zilversmeden. Bekijken » | |
1366 – De oudst bij naam bekende goudsmid: “Willem de goudsmid te Schoonhoven” werkt aan het hof van Jan van Blois. Bekijken » | |
1430 – De stad verhuurt de bovenverdieping van haar ‘goudsmidstoren’ voor 10 jaar aan Pieter Weijers en blijft zelf de benedenverdieping gebruiken. Vermeldingen van Weijer Pieter Weijersz de goudsmid en Jacob Jansz -Jan van Brakels kint- de goudsmid van 1430 tot 1470. Bekijken » | |
1529 – De goudsmeden van Schoonhoven krijgen een privilege op de markt van Gouda. Willem Barentsz, Hubert de goudsmid, Gerrit Hendrixz en Gerrit Cornelisz Groeneveld zijn als goudsmeden werkzaam in Schoonhoven en worden genoemd tussen 1554 en 1588. Bekijken » | |
1629 – Het Goud- en zilversmidsgilde van de Stad Schoonhoven gesticht. De stad conformeert zich aan het ‘Plakkaat van Philips de Schone’ uit 1503, dat al geldig was voor de goud- en zilversmeden in Holland, Zeeland en West-Friesland. Bekijken » | |
1685 – Een meesterstuk maken wordt verplicht voor nieuwe gildeleden. Met het verdwijnen van de toelatingseisen voor het gilde verdwijnt na ruim 100 jaar ook ‘het meesterstuk’ in 1795. Het ‘Meesterstuk’ wordt in 2005 weer in ere hersteld door de Vakschool. De ‘Inburgerring’ van Carola Metselaar bijt de spits af van een nieuwe reeks meesterstukken en wint de eerste prijs toegekend door de Vakjury. Bekijken » | |
1693 – Weduwen mogen voortaan hun man opvolgen in het gilde en de werkplaats voortzetten. Martijntje Vervoorn, weduwe van Gaston Dulavay komt de eer toe dit voorrecht voor weduwen in Schoonhoven bevochten te hebben. Bekijken » | |
1705 – De Gildekeurkamer gesticht op de bovenverdieping van het Weeshuis in de Koestraat. Per 1 juli 1807 wordt dit de ‘Keurkamer van het Koningrijk Holland’. Deze verhuist in december 1807 naar het Oudeliedenhuis aan de Oude Haven. Bekijken » | |
1786 – De Vroedschapsgildewet ingevoerd. De stadse regenten wordt hun macht in het gilde ontnomen. Met Pruisische hulp wordt de macht van de regenten in 1787 hersteld, echter na de inval der Fransen is het in 1795 uiteindelijk toch met hun macht gedaan. Bekijken » | |
1807 – Definitief einde van het lokale goud- en zilversmidsgilde in Schoonhoven. Landelijke wetgeving voor het goud- en zilvervak in het Koningrijk Holland en landelijke belastingheffing op de goud- en zilverhandel wordt ingevoerd. Bekijken » | |
1809 – Belastingfraude. Schorsing van de Keurmeesters en sluiting van de Keurkamer Koningrijk Holland aan de Oude Haven. Schoonhovenaren moeten voortaan voor straf keuren in Utrecht. Bekijken » | |
1837 – Het Waarborgkantoor Schoonhoven in de Koestraat geopend. Het bevindt zich in een groot pand aan de westzijde ter hoogte van het huidige huisnummer 104. Later wordt op deze plaats het parochiehuis St.Jozef gebouwd. De Gemeente huurde het pand voor de huisvesting van de Waarborg van de weduwe van notaris Penning. Bekijken » | |
1862 – De Nijverheidsvereniging opgericht met een sociaal fonds voor goud- en zilversmeden “Tot Hulp in Lijden”. Tevens wordt het tekenonderwijs georganiseerd. De vereniging stelt een tekenleraar aan en subsidieert het onderwijs aan minder draagkrachtige leden en hun knechts. Bekijken » | |
1886 – Het hoogtepunt van de 19e eeuw voor de goud- en zilversmeden: 40% van de beroepsbevolking werkt rechtstreeks in ‘het vak’. Landelijk heeft Schoonhoven ruim 25% marktaandeel in het zilver en 10% in het goud. Bekijken » | |
1895 – De Teekenschool opgericht; voorloper van de Vakschool. De school gaat open in 1896 en heeft dan 96 leerlingen die les krijgen van P.Koppenol en directeur Fred. A.Tepe. Bekijken » | |
1914 – Het grootste aantal zilversmeden ooit in Schoonhoven staan ingeschreven bij de Waarborg, aan het Doelenplein: 130 man. Bekijken » | |
1952 – Opening van Het Edelambachtshuijs ter promotie van het goud en zilver en ook plateel. De klant moet voortaan naar de Zilverstad. Bekijken » | |
1990 – Stichting Zilver in Beweging: zilver wordt toegepast als expressiemiddel in de vrije kunsten. Bekijken » | |
2000 – Start van het Nationaal Zilverdagsymposium als exponent van ‘het kenniscentrum’ van de geschiedenis van het goud en zilver: het Nederlands Goud-, Zilver- en Klokkenmuseum. Bekijken » | |
De canon van de vestingstad Schoonhoven Schoonhoven is al zeven eeuwen vestingstad. In die militaire geschiedenis zijn duidelijke ‘keerpunten’: een jaar van verandering waardoor het nooit meer werd zoals het was. Deze keerpunten vormen ‘de Canon van de Vestingstad’.
1300, 1304, 1425, 1481, 1513, 1572, 1581, 1672,
1784, 1816, 1860, 1862, 1863, 1918, 1953, 1966, 2009,
Werkgroep Militare Geschiedenis Schoonhoven:
Leen Ouweneel, Ad de Vaal, Paul Beetsma, Rene Kappers
Juli 2009
1300 – Schoonhoven krijgt het recht ‘zich te vesten ende vaste te maken’ van graaf Jan II van Henegouwen, Holland en Zeeland. | |
1304 – De Schoonhovenaren verjagen Nicolaas van Cats II van zijn kasteel. | |
1425 – Schoonhoven ingenomen voor Jacoba van Beieren; Albrecht Beiling terecht gesteld; Schoonhoven Hoeks. | |
1481 – Schoonhoven Cabeljauws na de intocht van keizer Maximiliaan van Oostenrijk. | |
1513 – Beleg door de Geldersen; plundering van de stad. | |
1572 – Belegeringen; de voorstad en klooster de Hem verbrand; bezetting door de geuzen. Bekijken » | |
1581 – Schoonhvoen sluit zich aan bij de Unie van Utrecht en wordt onderdeel van de Republiek; aanleg van de Oostelijke wallen en bastions. | |
1672 – Uitbreiding van de wallen en bastions aan de Westkant. | |
1784 – Oprichting van het Vrijkorps. Bekijken » | |
1816 – Opheffing van de vesting Schoonhoven. De Hollandse Waterlinie wordt in 1816 opgeheven en ook de vesting Schoonhoven als onderdeel van deze Waterlinie. De vestingwerken worden in 1826 eigendom van de stad. Bekijken » | |
1862 – Afbraak der stadspoorten. Bekijken » | |
1863 – Havenkazerne en bastiongebouw ‘politiek binnen gehaald’. Bekijken » | |
1918 – Peloton Nationale Reserve in Schoonhoven; bouw van de stormbaan. | |
1953 – Instructiebataljon Regiment van Heutz in Schoonhoven. Bekijken » | |
1966 – Opheffing van het garnizoen. | |
2009 – Afbraak van de ‘Nato-bol’. | |
DE SCHOONHOVENSE COURANT
Weekblad voor de Krimpener-, Alblasser- en Lopikerwaard
– Drukkerij Van Nooten –
In 1832 startte Sebastiaan Eliza van Nooten, zoon van de burgemeester van Lopik, aan de Haven 25 in Schoonhoven een drukkerij, waar voor het merendeel leerboeken werden gezet en gedrukt . Bij de Firma Thieme had hij een grafische opleiding gevolgd. Zijn zonen – Sebastiaan jr. en Willem Nicolaas – gaven in 1869 de drukkerij een andere wending door op 4 juli van dat jaar het eerste nummer van de Schoonhovensche Courant uit te geven. Het eerste nummer telde vier pagina’s in een klein formaat. De krant verscheen op zondag en kreeg de bijnaam “de Boerenbijbel”. Wellicht ook door de vele marktberichten die erin werden gepubliceerd.
De krant was een succes en al snel verscheen de krant drie keer per week (maandag, woensdag en vrijdag). De drukkerij kreeg toen zijn definitieve naam: S. & W.N. van Nooten.
Na het overlijden van Sebastiaan jr. in 1884 traden de zonen van Willem Nicolaas tot het bedrijf toe. Aan de Lange Weistraat (nr. 21) werd een pand tot zetterij/drukkerij verbouwd.
In 1928 werd de uitgeverij/drukkerij overgenomen door de familie Kerremans. De zonen Jan (hoofdredacteur) en Tom (directeur) zetten het bedrijf voort. De krant groeide na de Tweede Wereldoorlog uit tot zo’n 12.000 abonnees (ongeveer 50.000 lezers). Schoonhoven telde rond 1970 zo’n 2500 woningen met 7.000 inwoners. Bijna huis-aan-huis werd in Schoonhoven de krant gelezen.
Op een schoolbord aan de gevel van het redactiekantoor (Haven 25) werden de laatste berichten met krijt geschreven. Veel belangstelling trokken de uitslagen van verkiezingen en voor de voetbal-uitslagen maakten veel mannen een ommetje langs de Haven.
Overval
Op vrijdag 14 april 1944 werd de redactie en zetterij/drukkerij overvallen door een knokploeg afkomstig uit de Gelderse Vallei. In de krant van die dag (2 pagina’s in verband met de papierschaarste) werd op de tweede pagina verzetsartikelen geplaatst en het gedicht “Opdracht van een gefusilleerde” werd overgenomen uit het “Geuzenboek”. Het doel van de knokploeg was de mensen er nog eens op te wijzen dat er in ons land verzet werd geboden.
Concurrentie
In de Lange Weistraat, naast “de kleine Swaen” had Wouter de Gruyter een zetterij/drukkerij en gaf in het begin van de 20e eeuw een advertentieblad uit met wat plaatselijke berichten.
In 1960 startte Jan van der Pauw in een pand aan de Koestraat met de uitgave van het advertentie- en nieuwsblad “De Lekstreek”. Van der Pauw deed het blad een paar jaar later over aan Drukkerij Bogaard in Bergambacht. Hij bleef wel redacteur. Nu is het blad al jaren onderdeel van een uitgeversconcern.
Ansichtkaarten/prentbriefkaarten
Aan het eind van de 19e eeuw was in Duitsland de productie en verkoop van “ansichtkarte” (prentbriefkaarten) in volle bloei. Wie in ons land met het uitgeven van de prentbriefkaart is begonnen is niet bekend. De eerste kwam kaart ongeveer in 1870 in het postverkeer voor. Het verspreidingsgebied van de Schoonhovensche Courant maakte het mogelijk om in de periode tussen 1901 en 1903 ruim 400 kaarten met dorpsgezichten te produceren. Fotografen gingen in opdracht door de waarden om kiekjes te maken. Een kaart kostte in die tijd 3 à 4 cent. Ook drukkerij J. de Gruyter (Lopikerstraat) kwam later op de markt met een serie ansichtkaarten.
Ondergetekende kwam in 1969 – bij het 100-jarig bestaan van de courant – bij Van Nooten als machinezetter in dienst. De krant telde meerdere keren per week het maximale aantal van 24 pagina’s. De krant werd kort daarna overgenomen door Sijthoff Pers en opgenomen in de Goudsche Courant. Later verdween de naam Schoonhovensche Courant helemaal.
Arie van der Zwan
Gegevens ontleend aan:
• “Schoonhoven van A tot Z”, door Tom Hoogland. Uitg. Caltex Petr. Mij, 1965
• “Schoonhovens filigrain”, door G.J. Lugard jr. Uitg. Van Nooten, 1969
• “De commandant” (overval op de SC), door Dirk v.d. Voort. Uitg. Pegasus, 1967
• “Verkenningen vanuit Schoonhoven in het begin van onze eeuw” door H.A. Voet, 1979
• “Schoonhoven in oude ansichten” dl. 1 en 2, door P. Muilwijk en C. van Holten. Uitg. Eur. Bibl. 1978/79
• “Schoonhoven in Bedrijf” door Bregje de Wit. Uitg. Canaletto, 2001.
SPERNA WEILAND
Sperna Weiland. Een uitzonderlijke dubbele naam uit Schoonhoven.
Dubbele familienamen komen in heel Nederland voor. Ze worden als ‘deftig’ ervaren. In adellijke en aanzienlijk families wordt de naam van de heerlijkheid die de familie bezit achter de feitelijke familienaam gevoerd. Vandaar waarschijnlijk.
Sperna Weiland is één van de dubbele familienamen in Schoonhoven. Waar kwam de naam vandaan, en sinds wanneer was ze in Schoonhoven in gebruik ?
Voor de invoering van de burgelijke stand was een vaste familienaam niet verplicht. Daardoor kwam het voor dat men de naam van moeder’s familie ging voeren. Een veel gebruikte wijze waarop een dubbele familienaam vóór 1811 ontstond, was de vernoeming van een zoon naar de grootvader van moeders zijde. Het kind werd dan vernoemd en gedoopt met voornaam en toenaam van ‘opa maternel’. Later versmolten deze feitelijke voornamen dan met de familienaam; eerst in het populaire gebruik en vervolgens dikwijls in de officiele stukken. Ook na 1811 werd deze praktijk toegepast. In de regel stond de ‘doop-familienaam maternel’ dus voor de eigen familienaam. Soms werd na 1811 ter legalisering Koninklijke goedkeuring hiervoor gevraagd. Ook vandaag de dag kan men ‘moeders’ familienaam onder bepaalde voorwaarden op deze koninklijke wijze aan de eigen familienaam toevoegen.
In Schoonhoven en omstreken was omstreeks 1800 een dubbele familienaam om onbekende redenen bijzonder in zwang. Mogelijk was een combinatie van ‘aanzienlijk’ willen zijn, in combinatie met streekgebruiken bij de doop de oorzaak. Bij de edelsmeden vond ik vrijwel steeds de vernoemingsconstructie terug van ‘opa maternel’; bij de anderen moet dit nog blijken. Sperna Weiland is bij de goud- en zilversmeden hierop een uitzondering (zie hieronder) en alleen bij ‘Rechtdoorzee Greup’ vond ik een goedkeuring bij Koninklijk Besluit. Veel dubbele namen uit die tijd leven vandaag de dag nog in Schoonhoven voort.
Historische dubbele namen, in en om Schoonhoven aangetroffen tussen 1750 en 1850 (niet uitputtend) | Schoonhovense goud- en zilversmeden met dubbele namen |
Knuistingh Neven | Graves Kooiman |
Koetsveld van Ankeren | Van Dam Kooiman |
De Wekker de Groot | Hollart van den Dool |
Hola van Nooten | De Gilde Koppenol |
Van der Zegen Lagerwerff | Coerten van Geelen |
Piek van Langen | Graves Knosses |
Gallandat Huet | Reijerkerk Mankor |
Van der Velden Erdbrink | Os van den Abeelen |
Maas van der Pouw | Rechtdoorzee Greup |
Van der Cloese Sikkinge | Haalbos Lazonder |
Parker de Jonge | De Leeuw den Bouter |
Hondorff Block | Looren de Jong |
Van der Mey van Oosterhout | Pince van der Aa |
Van Leeuwen van Duivenbode | Van der Kas Littel |
Romans van Schaik | Sperna Weiland |
Croiset van der Kop | Tieleman van der Hoff |
Croiset van Ugchelen | Corbijn van Willenswaart |
Van Leeuwen Berkman | Kalff de Vos |
Van Oosten Slingerland | Maal Peletier |
Schoon Thim | Peletier van Vlierden |
Cambier van Nooten | |
Schuijt Best | |
Van Leeuwen van Duivenbode |
Sperna Weiland.
Voor Sperna Weiland gaat de vernoeming via de doopnaam van grootvader van moederszijde ook op, zij het enigszins uitzonderlijk. Jeremias Sparnaaij was getrouwd te Gouda (otr. 15 okt) 29 oktober 1769 met Agatha Theodora Weiland, dochter van Andreas Weiland, meester leerlooijer, en Catharina Laps van Eibergen. Het echtpaar gaat in Schoonhoven wonen. Jeremias is sinds 1763 aangesteld als stadsbeiaardier, organist en ‘klockestelder’ van Schoonhoven. Agatha Theodora wordt in 1777 aangesteld als derde stadsvroedvrouw in Schoonhoven. Ze was als zodanig geexamineerd en had eerder gewerkt in Gouda.
Jeremias ondertekent aanvankelijk met ‘Sparnaaij’. Uit 1803, de Bataafs-Franse tijd, is een ondertekening bekend met ‘Sparna’. Hun kinderen, de goudsmeden Hendrik en Pieter, de predikant Andreas en hun zuster, Catharina Maria, koopvrouw in goud en zilver, noemen zichzelf uiteindelijk ‘Sperna Weiland’. Ze ondertekenen ook daarmee. Ook in officiele stukken als geboorte- en overlijdensakten, notariele stukken worden ze aangeduid als ‘Sperna Weiland’. Het ontwikkelde zich als volgt.
Bij zijn aangifte als leerling in het gilde in 1780 heet hij nog Hendrik Spernaij; bij zijn inschrijving als meester in het gilderekeningenboek 1792 ‘Hendrikus Weijland Sperna’ (OAS 2546) In de rekening van het Weeshuis bij dezelfde gelegenheid ‘Hendrik Weijland Spernaay’ (Wh122). De twee broers worden in 1795, bij gelegenheid van de inschrijving van Pieter als leerling bij Hendrik, respektievelijk aangeduid Pieter Spernaij Wijland en Hendrik Spernaij Wijland (OAS 2546). In 1803 wordt Pieter goudsmidsbaas als ‘Pieter Sperna Weiland’ (Wh 123). Per 1 juli 1807 wordt ‘Hendrik Sperna Weijland’ aangesteld als nieuwe keurmeester (OAS 129). In het naamregister van de goud- en zilversmeden in 1812, heten ze beiden ‘Sperna Weiland’ (OAS 937).
Hun broer, Andreas, geboren/gedoopt Gouda 19 maart/29 april 1775, wordt predikant. Hij doet in 1792 belijdenis in Schoonhoven als ‘Andreas Weyland Sparnay’ nadat hij eerder in 1790 onder deze naam de poorterseed en schutterseed had afgelegd in Schoonhoven. Hij is dus kennelijk naar moeders zijde vernoemd. Hij studeerde theologie in Leiden, en is in 1800 proponent te Wilsveen. Later staat hij in Krommenie. Op 1 juni 1803 tekent hij zijn testament als ‘A.Sperna Weiland’. Op 20 april 1806 komt Ds. A.Sperna Weiland van Krommenie naar Lekkerkerk. Hij overlijdt 31 juli 1823 te Schoonhoven, als rustend predikant.
Samengevat. De vier volwassen geworden kinderen van Jeremias Sparnaaij en Agatha Theodora Weiland, Hendrik, Andreas, Catharina Maria en Pieter, starten het leven bij hun dopen als ‘Sparnaaij’. De zonen blijken zich aan het begin van de Bataafs-Franse tijd vanaf 1795 te tooien met de familienaam ‘Sperna Weiland’ na eerst omstreeks 1792 alle drie de naam ‘Weiland Spernaaij’ te hebben gebruikt. Vader Jeremias verandert tot 1803 slechts van ‘Sparnaaij’ naar ‘Sparna’. Uiteindelijk blijkt ook hun zuster Catharina Maria haar familienaam te hebben aangepast. Voor het omdraaien van de volgorde -en verkorten van Sparnaaij- omstreeks 1795 tot Sperna Weiland is vooralsnog geen verklaring gevonden. Mogelijk is de Bataafse revolutie de oorzaak om de naam Weiland naar voren te schuiven ten koste van ‘Sparnaaij’. Misschien had ‘Sparnaaij’ een prinsgezinde klank ? Sperna Weiland als dubbele familienaam is uitzonderlijk door de volgorde en is typisch afkomstig uit Schoonhoven.
Met dank aan Mw. Mieke Sparnaaij voor aanvullende gegevens.
René Kappers.
Literatuur.
– J.M.C. Sparnaaij, De familie Sperna Weiland. Een loot aan de Sparnaaij-stam, 2005.
– Mieke Sparnaaij, De familie Sperna Weiland. Een loot aan de Sparnaaij-stam, Eigen uitgave, Amersfoort, 2004. Verkrijgbaar bij de auteur voor € 28,75, giro 40 12 178. Ter inzage: Bibliotheek NGZK-museum.
– J.A.Meijers, J.C.Luijting, Onze voornamen, traditie, betekenis, vorm, herkomst en een uitgebreid namenregister, 1979.
– E. Loeb, Naam en recht. Praktische beschrijving van het naamrecht in Nederland, 1990.TORENUURWERKEN
Torenuurwerken, tijd voor iedereen. In Schoonhoven van Sperna Weiland.
Sperna Weiland: 200 jaar ‘klockenstelders’ van Schoonhoven.
– Jeremias Sparnaaij, organist, beiaardier. Klokkenstelder 1763 – 1815
– Pieter Sperna Weiland, muziekmeester, stadsorganist, clockenist, goudsmid. Klokkenstelder 1815 – 1860
– Henricus Christiaan Sperna Weiland, zilversmid. Klokkenstelder 1860 – 1882
– Gerrit Sperna Weiland, smid. Klokkenstelder 1882 – 1922
– Hendrikus Christiaan (Hein) Sperna Weiland, smid. Klokkenstelder 1922 – 1935
– Gerrit Johannes (Gerrit) Sperna Weiland, smid. Klokkenstelder 1935 – 1963
Tijd voor iedereen, de tentoonstelling van torenuurwerken in het Nederlands Goud-, Zilver- en Klokkenmuseum is nog te zien tot 21 mei 2006. Eeuwen lang zijn Nederlandse steden en dorpen voorzien geweest van uurwerken ten behoeve van de openbare tijdaanwijzing. Torenuurwerken hadden een maatschappelijke functie. Ze reguleerden allerlei gebeurtenissen; ook in Schoonhoven. De keurmeesters van het goud- en zilversmidsgilde bijvoorbeeld moesten om half tien ‘op de kamer’ aanwezig zijn. De klok van de Grote Kerk was daarbij maatgevend, zo blijkt uit archiefstukken.
De energie die zo’n oud torenuurwerk aan de gang houdt wordt ontleend aan gewichten en zwaartekracht; de slinger van de klok draagt vervolgens zorg voor een geleidelijk afgifte van die energie. Hierdoor draaien wijzers langzaam en luiden klokken op geregelde tijden. Om te zorgen dat er steeds energie beschikbaar blijft, en de klok blijft lopen, moet het gewicht weer opnieuw omhoog gebracht worden. De energie voor het omhoog halen, of opwinden, is vandaag meestal electrisch maar werd vanouds geleverd door de spierkracht van de mens. Wie wil zien hoe het ‘opwinden van de klok’ in z’n werk gaat, moet tijdens de tentoonstelling een afspraak maken met Rob Jung. Op gezette tijden windt hij dagelijks alle uurwerken op. In feite zorgt zijn spierkracht ervoor dat alle torenuurwerken gedurende de gehele tentoonstelling kunnen blijven lopen.
De uurwerken van het stadhuis en de kerktoren konden tweehonderd jaar lang blijven lopen doordat ze dagelijks opgewonden werden door leden van de familie Sperna Weiland. Na hen werden -en worden- sinds 1963 de klokken electrisch opgewonden. Op 22 oktober 1763 werd Jeremias Sparnaaij aangesteld als ‘klockenstelder’ van de klok op het stadhuis en de klok van toren van de Bartolomeuskerk. Eerder dat jaar, op 22 mei, was hij al aangesteld als organist en klokkenspeelder of beiaardier van de stad. Hiervoor ontving hij 225 gulden plus 25 gulden voor huisvesting en daarboven vrijdom van de stadsimposten (belasting) op bier, wijn en turf. Als ‘klockenstelder’ ontving hij 125 gulden. De klockenstelder had in Schoonhoven de zorg voor het dagelijks regelen -gelijkzetten- der uurwerken en voor het opwinden daarvan. Vandaar dat hij iedere dag 75 treden in het stadhuis en 100 in de toren op en af moest. In één familie 350 treden per dag, 7 dagen per week, 200 jaar lang, energie voor tijd voor iedereen.
De laatste twee, Hein en Gerrit, waren broers. De overige opvolging gebeurde steeds van vader op zoon.
V. Williger
Literatuur:
Mieke Sparnaaij, De familie Sperna Weiland. Een loot aan de Sparnaaij-stam, Eigen uitgave, Amersfoort, 2004. Verkrijgbaar bij de auteur voor € 28,75, giro 40 12 178. Ter inzage: Bibliotheek NGZK-museum.
Voor het laatst luiden klokken als in de goede oude tijd, Chronos, nr.12, 27 april 1963, p.972-974.
Begeer, e.a. Goud- en Zilversmeden van de stad Schoonhoven, NGZK-museum, Schoonhoven, 1981, nrs. G203, G206, 203, 280, 282
Pand van de maand
Pand van de maand 1 | |
Pand van de maand 2 | |
Pand van de maand 3 | |
Pand van de maand 4 | |
Pand van de maand 5 | |
Pand van de maand 6 ‘Schreuderhuis’, directeurswoning van verffabriek Hasco, Wal 12 te Schoonhoven » | |
Greup of Regtdoorzee Greup. Een dynastie van goud- en zilversmeden in Schoonhoven.
Eén van de belangrijkste goud- en zilversmidsfamilies in Schoonhoven in de 19e en begin 20e eeuw was de familie Greup. Naast hun werk hebben de leden van deze familie veel sociaal-maatschappelijke initiatieven genomen en bestuurlijke functies bekleed. Zo was Dirk Hendrik Greup (1803-1888) medeoprichter en bestuurslid van de Nijverheidsvereeniging van Goud- en Zilversmeden. Zijn zoon Pieter (1834-1912) was medeoprichter en bestuurslid van de Tekenschool, onze latere Vakschool. Zoon Gerrit (1840-1936) was begin 20e eeuw voorzitter van de Nijverheidsvereeniging.
Het was een echte ‘beroepsdynastie’ die drie generaties edelsmeden en handelaren voortbracht. De familie kwam oorspronkelijk uit Beuningen bij Nijmegen. De Schoonhovense stamvader Pieter Greup (1757 – 1809) vestigde zich in 1794 in Schoonhoven en werd postmeester. Later was hij “hoofd commis van ’t generaal postcomptoir” aan de Haven (nu ‘De Vlaaierie’ op nr.43). Hij kwam op dat moment uit Den Haag en “is van eerlijke ouders”. Zijn zoon Dirk Hendrik werd in 1828 zilversmid en werkte tot 1864. Hij was één van de oprichters van de Nijverheidsvereniging. In totaal waren zes nazaten werkzaam in het goud- en zilvervak vanaf 1828 tot 1915 in Schoonhoven en nog tot 1924 in Voorburg.
De belangrijkste telg voor Schoonhoven is misschien wel Pieter Greup (1834-1912) geweest. Zijn inzet voor de totstandkoming van de ‘Teekenschool’, de huidige Vakschool, en voor de oprichting van het sociaal fonds “Tot Hulp in Lijden”, is van buitengewoon belang geweest voor de ontwikkeling van de Zilverstad.
Naast mede-oprichter van de Nijverheidsvereeniging (1862) was hij voorzitter van 1892 tot 1904. Hij was lid van de Gemeenteraad (1870) en wethouder van 1887 tot 1912, met een onderbreking tussen 1895 en 1902. Hij was 30 jaar penningmeester van het sociaal fonds van de goud- en zilversmeden in Schoonhoven “Tot Hulp in Lijden” (1863-1893). Ook zette hij zich in voor de spoorverbinding Schoonhoven-Gouda als lid en vice-voorzitter van het ‘Comité tot verkrijging van een Spoorverbinding in de Krimpenerwaard’. Daarnaast was hij kerkvoogd (sinds 1880) en president kerkvoogd (vanaf 1896) van de Nederlands Hervormde Gemeente. Hij overleed op 10 februari 1912 “temidden van zijn werk, sterk en gezond tot het laatst toe”.
Pieter Greup woonde op de Haven, het huidige nummer 19. Zijn werkplaats stond in de Lange Weistraat; dat was achter zijn woning Haven 19. Deze werkplaats en woning werd in 1855 aangekocht door zijn vader Dirk Hendrik Greup (1803-1888) van de zilversmid Hendrik Kuijlenburg. Deze had het pand in 1826 gekocht, maar toen was er nog geen sprake van een ‘werkplaats’ achter het huis. Op zijn beurt verkocht Dirk Hendrik het met werkplaats achter het huis aan zijn zoon Pieter. Na diens overlijden in 1912 kwam het huis en de werkplaats in handen van Dirk Hendrik Greup Pz.
Vandaag de dag woont de familie Van der Bunt er. Of de werkplaats er nog staat is (nog) niet bekend.
Gerrit Greup (1840-1936) is later de dubbele familienaam “Regtdoorzee Greup” gaan voeren. De familie kreeg daar Koninklijke goedkeuring voor: KB 1 april 1911, nr. 45. De toenaam kwam van zijn echtgenote Gesiena Regtdoorzee (1856 – 1938), afkomstig uit Amsterdam, en sinds 1877 gehuwd met Gerrit Greup. Gerrit was eveneens voorzitter van de Nijverheidsvereeniging en voorzitter van de Kamer van Koophandel in Schoonhoven.
Hij woonde op de Haven, het huidige nummer 71. De oude huisnaam was “Vogelenstein”.
Foto links: Gerrit (Regtdoorzee) Greup (1840-1936)
De werkplaats van Gerrit Greup stond (en staat nog) in de Korte Weistraat schuin tegenover het postkantoor. In feite staat de werkplaats achter de woning aan de Haven (het huis “Vogelenstein”). Het werd na 1915 werkplaats van de Gebroeders Seton. Nadat het gebouw in de jaren ’90 dienst deed als woning, is er anno 2006 een adviesbureau in gevestigd.
Gerrit Greup vervaardigde het grootste stuk ‘klassiek’ Schoonhovens zilver dat we tot nu toe kennen. Het is een zilveren juwelenkist. Het stuk is te bewonderen in de Museumgalerij Het Edelambachtshuijs aan de Haven te Schoonhoven.
De firma Regtdoorzee Greup bood in juli 1912 aan de Gemeenteraad aan om de ‘Schutterkraag van Jacoba van Beieren’ gratis in de oorspronkelijke staat te herstellen. “Het voorstel werd onder applaus door den Raad aanvaard”. Deze schutterskraag is een prachtig vroeg 15e eeuws stuk zilverwerk en daarmee één van de belangrijkste stukken van Nederland. De ‘Jacobakraag’ is vandaag de dag te bewonderen in de Commissiekamer van het stadhuis.
Literatuur en bronnen.
Architectenbureau Bert van den Boogert (samensteller), De monumenten van Schoonhoven, Gemeente Schoonhoven 1986.
S.A.C.Begeer, Zilversmeden van de stad Schoonhoven, NGZKM, Schoonhoven 1981.
R.Kappers, De Nijverheidsvereeniging, Zilvercahier nr.3, Schoonhoven 1997.
R.Kappers, Nijverheidsvereeniging, eerste bestuurders. Herkomst en bindingen, HEK nr.4, 1998.
R.Kappers, Nijverheidsvereeniging, eerste bestuurders. Fotoportretten, HEK nr.1, 2001.
Piet Muilwijk, collectie ‘huizen in Schoonhoven’, deel Oude Haven oostzijde, Streekarchief Hollands Midden.
Graves Kooiman. Een dynastie van goud- en zilversmeden in Schoonhoven.
De familie Kooiman, soms beter bekend als Graves Kooiman heeft zes generaties achtereen in het vak van de Zilverstad gewerkt. Een echte beroepsdynastie. De zelfstandige activiteit die Andries Graves Kooiman in 1776 begint eindigt na 145 jaar als de erven van Andries Cornelis Kooiman (overleden 15 maart 1920) het bedrijf overdoen aan hun meesterknecht Pieter Baardwijk.
De laatste zilversmid uit de familie, Willem ‘Graves’ Kooiman, overlijdt in 1977 te Schoonhoven. Willem werkte als zilversmid bij de firma Niekerk en was opgeleid aan de Vakschool te Schoonhoven. Met zijn overlijden eindigt na 203 jaar een familietraditie die zijn betovergrootvader in Schoonhoven begon.
In totaal zijn 20 leden van de familie actief geweest als goud- of zilversmid. Onder deze bevindt zich één vrouw, Neeltje Kooiman, die als de weduwe Knosses 16 jaar de scepter over de werkplaats zwaaide. Daarnaast hebben nog vier weduwen Kooiman de bedrijven van hun overleden echtgenoten voortgezet. Ieder meegerekend hebben dus 24 familieleden leiding gegeven of bijgedragen aan de ‘zilversmidwinkels’ van de familie. Zover thans bekend, een unicum in Nederland. Deze zilversmidsdynastie stichtte totaal 9 zilversmidwerkplaatsen.
De werkplaats bevat nog de originele oven. De grote raampartij aan de
zuidkant is (helaas) bij de laatste restauratie voorzien van een dubbele
openslaande deur op de plaats van twee ramen. Restauratie door de
eigenaar/bewoner in eigen beheer omstreeks 1998. De werkplaats was achterom toegankelijk via het ‘koeienpoortje’ aan de Dam, naast de Waag.
De oorspronkelijke werkplaats bevindt zich in de Koestraat. Achter het woonhuis (thans nr.73) staat nog steeds de werkplaats die tot 1921 dienst deed. De familie Slager en de familie Noijen, de latere bewoners van het pand, hebben de werkplaats in ere gehouden. Zelfs de originele oven is nog aanwezig. Oorspronkelijk is de werkplaats ‘achterom’ bereikbaar geweest door het ‘koeienpoortje’ op de Dam, west van de Waag. Vandaar dat dit traditionele zilversmidwoonhuis niet een traditionele dubbele deur aan de voorzijde nodig had.
De belangrijkste telg voor de Zilverstad uit deze familie is Andries Graves Kooiman Jacobszoon (1813-1908). Hij was koopman in gouden en zilveren werken. Hij bekleedde vele publieke functies in Schoonhoven: raadslid, wethouder, penningmeester en voorzitter van het Gereformeerd Weeshuis, voorzitter van de Kamer van Koophandel, president kerkvoogd NH Gemeente en commissaris van de Spaarbank van de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen.
Zijn belangrijkste verdienste voor de zilverstad was evenwel het oprichten van de Nijverheidsvereeniging voor goud- en zilversmeden in Schoonhoven op 18 maart 1862. Hij gaf vervolgens officieel als voorzitter 25 jaar leiding aan de vereniging: van 12 juli 1862 tot 9 juli 1887. De Nijverheidsvereeniging wordt in 1988 voortgezet als het Schoonhovense Goud- en Zilversmidsgilde St.Eloy.
Andries Graves Kooiman Jczn was ook verantwoordelijk voor het bouwen van het nieuwe Gereformeerde Weeshuis, dat thans nog in de Koestraat staat. Ook de Havenkazerne, thans het Nederlands Goud-, Zilver- en Klokkenmuseum, is onder zijn leiding tot stand gekomen.
Een belangrijk aandeel heeft hij eveneens gehad in de bouw van de ‘Oranjesluis’ die de havens van Schoonhoven met de Lek verbindt. Het Rijk had het onzalige plan de dijk door te trekken en daarmee Schoonhoven van het buitenwater af te snijden, hetgeen op het laatste moment door onder meer Andries Graves Jczn is voorkomen. Op al deze gebouwen prijken gevelstenen ter herinnering met zijn naam.
De familie Kooiman was oorspronkelijk afkomstig van de zuidoever van de Lek. Ze stamt uit Lexmond. Via Langerak komen twee broers, Andries Graves en Jacob Kooiman uiteindelijk in 1776 en 1784 in Schoonhoven terecht. Hun vader was schoolmeester in Langerak; zij werden beiden zilversmid.
De dubbele familienaam komt tot stand door de vernoeming van de zoon van Adrianis Kooiman en Ariaantje Graves, met naam en toenaam naar de grootvader van moederszijde: Andries Graves. In de Schoonhovense tak van de familie Kooiman wordt vervolgens met regelmaat vernoemd. Hierdoor blijven de voornamen Andries Graves voortleven, zelfs zodanig dat ‘Graves’ als een deel van de familienaam gezien wordt. Andere telgen van de familie die niet met deze tweede voornaam vernoemd werden, gaan echter ‘Graves Kooiman’ als familienaam voeren. Officieel onjuist, maar toch.
De laatste telg van deze familie in Schoonhoven is de zoon van de laatste zilversmid van de familie. Willem Johannes ‘Graves’ Kooiman is beeldend kunstenaar, opgeleid aan de Academie voor Beeldende Kunsten te Rotterdam. Ook deze Willem gebruikt traditioneel, maar niet officieel, de toenaam Graves.
Hij heeft zijn atelier sinds vele jaren boven de Veerpoort, waar hij schildert, beeldhouwt en boetseert. Zijn partner Willie Vleeshouwer is goud- en zilversmid en voert een bescheiden atelier, zowel in de Veerpoort als in de Veerstraat.
Bron: R. Kappers, Graves Kooiman of Kooiman. Een dynastie van goud- en zilversmeden in Schoonhoven. Zilvercahier nr. 4.0, Stichting Vrienden van het NGZK Museum, Schoonhoven, 1998. (98 blz., ill.)
De Jacobakraag. Hersteld door Gerrit Regtdooree Greup.
Onderdeel van onze ‘Nationale Zilverschat’ op de verkeerde plaats tentoongesteld?
Met applaus accepteerde de Gemeenteraad op 26 juli 1912 het aanbod van de Zilverfabiek G. Regtdoorzee Greup om de zilveren “Jacobakraag” weer in originele staat te herstellen. De aard van de schade aan de kraag is ons niet bekend. Voormalig stadsarchivaris Gerh.J.Lugard jr. vermeldde later elders dat er in de 19e eeuw een aantal schakels uit de kraag waren gestolen en dat deze schakels vervangen waren door een rij kettinkjes waardoor het oude verband in de kraag weer hersteld werd.
Omdat deze reparatie nauwelijks als ‘herstel in originele staat’ is op te vatten moeten we ervan uitgaan dat het een ander soort reparatie betrof die Gerrit Regtdoorzee Greup van plan was te gaan uitvoeren.
Gravin Jacoba was allereerst een liefhebster van het boogschieten. “Als Jacoba van Beieren op het slot Teilingen vertoefde, reed zij menigmaal met een grote hofstoet naar Noordwijk, om zich in de St.Jorisdoelen te vermaken met pijl- en boogspel. Trots toont men er u nog haar boog en haar ruststoel. Wij weten niet, of zij zich er ooit tot ‘schutterskoningin’ heeft geschoten, zoals zij dat wel in 1428 te Goes deed”. Ook de stad Schoonhoven had reeds lang zijn ‘doelen’ en zijn schutters en ook deze moeten een aantrekkingskracht hebben uitgeoefend op Jacoba als zij op het kasteel van Schoonhoven verbleef.
Ten tweede werd haar positie als gravin van Holland bestreden. Schoonhoven, Gouda en Oudewater waren in de laatste fase van haar strijd nog haar bolwerken. Haar moeder was vrouwe van Schoonhoven en de lande van Blois was geworden in 1417 na de dood van diens man graaf Willem VI (de vader van Jacob) en bleef dat tot 1441. Schoonhoven was daardoor één van de trouwe bolwerken van Jacoba. Om deze redenen werd de stad in 1425 belegerd; overigens tevergeefs. De Schoonhovense schutters hebben bij de verdediging van de stad een belangrijke rol gespeeld voor gravin Jacoba en haar moeder. Bekend is dat de Goudse schutters uiteindelijk als dank voor hun steun in 1428 voorrechten kregen van gravin Jacoba van Beieren. Mogelijk die van Schoonhoven daarom ook hun ‘kraag’.
Bij schutterijen van vandaag draagt de ‘schutterskoning’, de winnaar van het jaarlijkse ‘koning-schieten’, een jaar lang een dergelijke schuterskraag. Elke voormalige schutterskoning mag een schildje met zijn naam of teken aan de kraag hangen. Dat is een eeuwenoude traditie. Of de Jacobakraag op dezelfde wijze dienst heeft gedaan, of dat bijvoorbeeld de deken van het schuttersgilde de kraag als teken van zijn waardigheid heeft gedragen, is onbekend. Wel is de Jacobakraag door zijn ornamentiek onmiskenbaar een schutterskraag.
Bij de ornamentiek vormt een gekroonde ‘papegaai’ het hoofdaanhangsel, geflankeerd door twee kleine zilveren wapenschildjes. Op elke schakel is in miniatuur een kruisboog aangebracht met daaronder in miniatuur een vonkende ‘vuurslag’ op een Andrieskruis. Een vonkende vuurslag op een Andrieskruis verwijst naar het Bourgondische hertogelijke huis. Kunsthistorisch geldt dat deze ornamentiek in de Nederlanden pas zijn intrede deed met de komst van Philips van Bourgondië als graaf van Holland omstreeks 1433. Echter, Schoonhoven werd al vanaf 31 mei 1417 door een Bourgondier geregeerd: Margareta van Bourgondië, vrouwe van Schoonhoven en de lande van Blois, moeder van gravin Jacoba en dubbele volle nicht van Philips de Goede.
De aanwezigheid van Bourgondische stijlkenmerken op de ‘Jacobakraag’ zouden daarmee verklaard zijn en daarom kunnen deze stijlkenmerken al in Schoonhoven voorkomen vanaf 1417. De hoofdvoorstelling op de frontschakel toont Joris op zijn paard met geheven kromzwaard in gevecht met de draak. Deze voorstelling is in Schoonhoven ook nog steeds te zien is op het fronton van het oude onderkomen van de schutterij, ‘het Doelenhuis’, zij het met een lans in plaats van het zwaard.
Bij de voorstelling op de Jacobakraag ontwaart men ook nog de belaagde prinses met haar hond als symbool van trouw. In de onderhoek van de aansluitende rechterschakel is nog net een weglopende mansfiguur met een onduidelijke ‘hondenkop’ te zien. Gelet op de allegorische betekenis van de voorstelling is dit waarschijnlijk de vluchtende duivel.
In een hoek van de aansluitende linkerschakel is een wegvluchtend aapje te zien. Ook hierin is een symbool van het kwaad te herkennen. De voorstelling van St.Joris en de draak is eeuwenoud stamt uit het Midden-Oosten. In de sage was een stad in de greep van een vervaarlijke draak geraakt. Jaarlijks moest de stad honderd schapen aan de draak offeren, maar op enig moment waren er geen schapen meer. De draak eiste daarop een maagd uit de stad als offergave. Het lot wees de dochter van de koning aan, die daarop trouwhartig naar het meer ging waar de draak gewoon was zijn offergaven te verslinden. De jonge ridder Joris kon dit offer van de prinses niet aanvaarden. Hij verscheen ten tonele, ging de strijd aan en doodde na een gevaarlijk gevecht de draak. In essentie gaat deze sage over de eeuwige strijd tussen goed en kwaad. Vooral sinds koning Richard Leeuwenhart (1157-1199) St.Joris aanstelde als de beschermheilige van de kruisvaarders, is St.Joris de patroonheilige van de bestrijders van het kwaad bij uitstek, de schutters, geworden. Zijn naamdag, en daarmee de feestdag van veel schuttersgilden en schutterijen is 23 april. De schildjes aan weerszijden van het hoofdaanhangsel de gaai, vertonen thans onbekende wapens. Beiden zijn aan de keerzijde gedateerd en gemonogrammeerd: rechts, 1539 en ‘WT’, links 1560 en ‘AD’. Het schildje van 1560 vertoont daarbij nog een gegraveerd merk, dat mogelijk van de onbekende zilversmid is die het schildje vervaardigde.
Zilvermerken treffen we aan op de achterzijde van de frontschakel en op de onderzijde van de aanhangende gaai. Zowel op de frontschakel als op de gaai staan een posthoorn, het stadsteken van Gouda en een jaarletter ‘l’. Alleen op de gaai is een ’trembleersteek’, overblijfsel van de gehaltebepaling, aanwezig. De posthoorn is kennelijk het teken van de onbekende Goudse zilversmid.
Vele vragen blijven open. Welke schade repareerde Gerrit Regtdoorzee Greup in 1912 ? Wanneer en waar werden in de 19e eeuw de ontbrekende schakels gestolen ? Wie worden verbeeld met de wapenschildjes en waarom ? Welk jaar hoort bij de letter ‘l’ ? En, niet in de laatste plaats, is er inderdaad definitief met archiefstukken een connectie met gravin Jacoba van Beieren aan te tonen?
Maar verder, een uniek, fraai stuk laat middeleeuws Hollands goud- of zilversmidswerk, al eeuwen in Schoonhoven’s bezit. Waard om als onderdeel van onze ‘Nationale Zilverschat’ aangemerkt te worden.
Helaas tentoongesteld op de verkeerde plaats om de bijzondere geschiedenis van Schoonhoven te onderstrepen, om meer belangstelling van onze cultuurrecreanten te stimuleren en om meer cultuurtoeristen naar de Nationale Zilverstad te lokken.
René Kappers
10 februari 2006.
De ambtsketen van de burgemeester van Schoonhoven.
Velen zullen de nieuwe burgemeester van Schoonhoven, de heer Dick de Cloe, in de komende maanden voor het eerst ontmoeten. Je kunt je niet vergissen.
De burgemeester is bij officiële gelegenheden duidelijk herkenbaar aan zijn ambtsketen.
Bij het afscheid van burgemeester Wassenberg op 29 november 2005, werd zij door diverse collega’s toegesproken. Naast veel lovende woorden, was er een opmerkelijke uitspraak van één van de collega’s uit het K5 verband van de Krimpenerwaard.
“Maar in het bijzonder was ik heel erg jaloers op die prachtige ambtsketen van jou. Vergeleken daarmee is die van mij maar een ketting van paperclips.”
In zo’n uitspraak zit een geweldig compliment aan de goud- en zilversmeden die de ontwerpers en makers zijn geweest van ‘onze’ Schoonhovense ambtsketen. Wie waren dat en wanneer is dat gebeurd ?
(Op de foto rechts Dick de Cloe, burgemeester van Schoonhoven, sinds 6 december 2005).
Foto: Hans Breuer
In een typoscript van 9 september 1934, dat Cornelis Leendert van Willenswaard ons heeft nagelaten, lezen we het volgende.
“Bij de officiële opening van de lijn (rk: Schoonhoven-Gouda) op zaterdag 14 november 1914 die door vele hoge authoriteiten wordt bijgewoond des middags ten stadhuize, waar autoriteiten en genodigden in plechtige zitting bijeen zijn, wordt namens de Nijverheidsvereniging voor goud- en zilversmeden te Schoonhoven, als herinnering aan deze voor de gemeente Schoonhoven zo gedenkwaardige dag, een prachtig bewerkte ambtsketen aangeboden met de geëmailleerde wapens van het rijk, de provincie Zuid-Holland en de gemeente Schoonhoven. Deze ambtsketen is vervaardigd te Schoonhoven op de 1ste Nederlandse Vak- en Kunstnijverheidschool tot opleiding van goud- en zilversmeden en horlogemakers. De bewerking is geschied voor rekening van de Nijverheidsvereniging, door de leraars, leerlingen en oud-leerlingen der school.
Enige tijd later is ook alhier op deze school vervaardigd de ambtsketen voor de burgemeester van Amsterdam, een zilveren schotel voor het nieuwe stadhuis te Rotterdam en meerdere belangrijke werkstukken. Voor het bewerken op de school moest steeds voor elk werkstuk dat voor gemeenten of particulieren werd vervaardigd, de speciale toestemming van de minister worden verzocht en meestal welwillend toegestaan indien het ten algemene nutte werd verricht.” Tot zover Van Willenswaard.
De ambtsketen was een ontwerp van schooldirecteur Fred. A.Tepe en werd op school uitgevoerd onder leiding van F.A. Hoogendijk, sinds 1904 leraar zilversmeden, drijven in het bijzonder. Hoogendijk was oud-leerling van de school (1898) en was daarna in de leer geweest bij F.Zwollo sr, toen de grootste zilverdrijver van Nederland. Tijdens de feestelijke bijeenkomst in aanwezigheid van de betrokken gemeentebesturen, Bergambacht, Ammerstol en Stolwijk, hing Tepe persoonlijk de keten om bij de toenmalige Schoonhovense burgemeester P.K.P.J.van Sloten.
Burgemeester E. van Thijn en burgemeester D.W. Wassenberg-Welp openen samen de tentoonstelling HARM ELLENS (1871-1939) in het Nederlands Goud-, Zilver- en Klokkenmuseum in Schoonhoven in 1992. De zilveren ambtsketens van de burgemeesters zijn beide gemaakt in Schoonhoven: die van Van Thijn stamt uit 1923 en is gemaakt door Harm Ellens (ontwerper, docent en directeur van de Rijksvakschool voor Goud- en Zilversmeden in Schoonhoven); de keten van Wassenberg dateert van 1914 en is naar ontwerp van F.A. Tepe en uitgevoerd door F.A. Hoogendijk, beiden verbonden aan dezelfde Rijksvakschool in Schoonhoven als respectievelijk directeur en docent zilversmeden.
Foto: F. de Clercq, Schoonhoven
De banden die de schakels vormen zijn gegoten, geciseleerd en geëmailleerd, dat laatste door Tepe zelf. Op de banden zijn parels aangebracht en in het midden van elke schakel een amethist. Op de ‘sluitschakel’, gedragen op de rug is een afbeelding aangebracht van het zegel dat de stad Schoonhoven tussen 1323 en 1583 gebruikte voor de bekrachtiging van haar besluiten.
De Nijverheidsvereeniging voor goud- en zilversmeden in Schoonhoven werd op 18 maart 1862 opgericht. Ze was de belangenvereniging van alle goud- en zilversmeden in de zilverstad. In feite was de vereniging de voortzetting van het aloude gilde van de goud- en zilversmeden, dat in 1807 definitief was opgeheven. Na 1807 was een geformaliseerde vereniging verboden en pas na de grondwetsherziening van 1848 kwam er weer ‘ruimte’ voor een vereniging.
In die tussentijd waren de goud- en zilversmeden in Schoonhoven echter wel ‘informeel georganiseerd’. In 1987 vervolgens, werden de activiteiten van de Nijverheidsvereeniging voortgezet door het ‘Schoonhovens goud- en zilversmidsgilde St.Eloy’, statutair per 29 februari 1988.
R. Kappers
Bronnen:
C.L. van Willenswaard, De goud- en zilverindustrie te Schoonhoven, vanaf 1700 tot 1920, typoscript, Collectie van Willenswaard, Particuliere archieven nr. 35, Streekarchief Midden-Holland.
Mieke van Baarsel, Een eeuw Vakschool, Schoonhoven 1995.
G. Lugard jr, De zegels en het wapen van Schoonhoven, in: Zegels en wapens van steden in Zuid-Holland, Zuid-Hollandse Steden XII, 1966.
R. Kappers, De Nijverheidsvereeniging van Goud- en Zilversmeden in Schoonhoven. Oprichting, doel en draagvlak. Bestuurders en eerste leden, Zilvercahier nr.3, NGZK Museum, 1997.
100 jaar TAVENU
Fragmenten uit de rijke historie van een muziekvereniging in de zilverstad Schoonhoven.
“Mijnheer de redacteur, Het is een treurig verschijnsel dat wij Schoonhovenaars op ’t gebied van kunsten en wetenschappen zoo zeer misdeeld zijn. Niet iedereen heeft tijd en geld zijn zin voor het goede en schoone te gaan voldoen in een vreemde stad; dit moet gevonden kunnen worden in eigen woonplaats en het liefst bij de eigen stadgenoten.
Hoevele kleinere plaatsen verkeeren in dit opzicht in veel betere conditie, al was het alleen maar op ’t gebied der Toonkunst!” en “Het is zoo bedroevend en ontmoedigend, dat door gemis aan samenwerking, van al wat in ons stedeke tot stand wordt gebracht zoo bitter weinig zich kan staande houden. Vereeniging op vereeniging verrijst,- om na korteren of langeren duur weder te verdwijnen”.
Dit zijn citaten uit een ingezonden mededeling uit de Schoonhovense Courant van 17 augustus 1906. Geschreven door de muziekleraar J.A. Frommelt. Deze wist kennelijk niet dat er onlangs weer een muziekvereniging in Schoonhoven was opgericht.
Dit werd hem dan ook fijntjes onder de neus gewreven door een van de oprichters, die ook middels een ingezonden mededeling in de Schoonhovense Courant reageerde, dat er in juni van dat gedenkwaardige jaar 1906 een muziekvereniging met de naam T.A.V.E.N.U. was opgericht en de heer Frommelt kon niet weten dat deze vereniging na 100 jaar nog springlevend zou zijn.
De meeste Schoonhovenaren weten nu wel dat er een muziekvereniging bestaat. Maar slechts weinigen kennen de geschiedenis. In deze reeks artikelen wordt een tipje van de sluier opgelicht.
Toen op 21 mei 1906 de noodlijdende muziekvereniging Apollo werd ontbonden, waren er verschillende jongere leden die onder een nieuwe leiding een andere vereniging wilden oprichten. In de al eerder genoemde Schoonhovense Courant verscheen een advertentie, waarop verschillende mensen reageerden. Tijdens een bijeenkomstop 8 juni 1906 , in de voorzaal van “Het Herenlogement”, (nu vestiging van een uitzendbureau in de Koestraat) werd T.A.V.E.N.U. opgericht.
Hoewel de naam, uitgesproken als Tavenu en niet als afkorting, in middels vertrouwd in de oren klinkt, kijken velen er toch vreemd tegenaan. Voor het begin van de 20e eeuw was dit echter een gebruikelijke naam voor een vereniging. Er bestaan meerdere muziekverenigingen, zangverenigingen, toneelverenigingen en zelfs een sociëteit met de naam T.A.V.E.N.U., die in de zelfde periode zijn opgericht. De afkorting staat voor de volgende volzin:
“Tot Aangename Verpozing en Nuttige Uitspanning.”
In het eerste verenigingsjaar wordt nog vaker opgetreden. Als de Weerbaarheidsvereniging en de Schietvereniging Albrecht Beyling een onderlinge wedstrijd houden, gaat men na afloop begeleid door “de vroolijke muziek van T.A.V.E.N.U. onder de welwillende leiding van den heer Em van Wageningen” naar de Stadsherberg voor de prijsuitreiking.
In het stadsnieuws van 21 juni 1907 vinden we een bericht waarin wordt vermeld dat de Muziekvereniging T.A.V.E.N.U. alhier ter gelegenheid van de verjaardag van H.M. koningin Emma een volksuitvoering gaf in het Boterhuis. “Den ganschen avond bewoog zich een vroolijke, opgewekte menigte om de Haven en nabijgelegen straten, die volop genoot van de verschillende stukken , die ten gehoore werden gebracht. Ook de volgende avond werd gemusiceerd Nu in de feestelijk verlichte tuin van het Herenlogement.
Men bleef ook vergaderen. Op 30 mei 1907 vond er een vergadering plaats van donateurs , kunstlievende- en werkende-leden van de vereniging. Daar is met algemene stemmen besloten op een nader te bepalen datum in de laatste helft van de maand augustus een groot nationaal muziekfeest te houden, ter gelegenheid van het één jarig bestaan. Althans zo staat het in de Schoonhovense Courant. Het verslag van de bestuursvergadering vermeldt een andere reden. Kennelijk was het de bedoeling met dit festival voldoende geld te verdienen om de lening voor de instrumenten af te lossen.
Ondanks het enthousiasme waarover de krant schrijft is het niet gelukt dit festival in 1907 te organiseren. Maar een jaar later dan is het zover.
Hierover de volgende maand meer.
Ad de Vaal
Bronnen:
De Schoonhovense Courant;
Het fotoarchief van Cok van Holten
Het archief van de muziekvereniging T.A.V.E.N.U.
Het familie archief van de familie van der Klein.
Het Schoonhovense stadsteken
In de titels van boeken over zilverwerk komt vaak de naam van een stad voor. In de afgelopen tien jaar verschenen onder andere Harlinger Zilver, Groninger Keur, Deventer Zilver, Goud- en zilversmeden in Kampen, Zwols Zilver, Zilver en zilversmeden uit de baronie van Breda, Dokkumer, Kollumer en Amelander Zilver, Amsterdams Goud en Zilver en vorig jaar nog Haags Goud en Zilver. Maar wat bindt een stuk zilverwerk nu specifiek aan een stad?
Sommige kunsthistorici zeggen dit te kunnen aflezen aan de stijl, aan de ornamentiek of een zekere mate aan vakmanschap.
Weer anderen vinden dat de geografische context van een voorwerp wordt bepaald door de eigenaar of door graveringen. Toch is er bij alle bovenstaande boeken maar één kenmerk dat bepalend is: het stadsteken. Het stadsteken is het keurteken dat vertelt op welke keurkamer het goud- of zilverwerk gekeurd werd. Van alle keurtekens is het stadsteken het oudst. Het werd voor het eerst in 1260 voorgeschreven in Parijs als garantie van het gehalte zoals dat door het stadsbestuur was vastgelegd in de wet. Omdat het stadswapen er in was verwerkt, kreeg dit teken na de introductie van de andere keurtekens de naam stadsteken.
Naar voorbeeld van Parijs verordonneerd de Franse koning Filips III de Stoute (1245-1285) in 1275 dat ook de overige Franse steden het gekeurde goud- en zilverwerk met het stadsteken zouden voorzien. Gedurende de daaropvolgende eeuw volgden verschillende Europese steden het Franse voorbeeld en gebruikten de belangrijkste Vlaamse en Duitse steden vanaf de dertiende en veertiende eeuw een stadsteken.
In het gebied dat later bekend werd als Nederland, gebruikte het smedengilde van Utrecht voor het eerst het stadstekens (1382). In de daaropvolgende eeuwen volgden ook andere Nederlandse steden dit voorbeeld. In Schoonhoven, de Zilverstad aan de Lek, duurde het tot 1629 voordat het een eigen stadsteken kreeg.Op 30 april van dat jaar organiseerden de Schoonhovense goud- en zilversmeden zich in een eigen gilde en mochten zij hun werk keuren naar de bepalingen zoals die waren vastgelegd in de ordonnanties van Filips de Schone uit 1502.
Met de ingebruikname van het Schoonhovense stadsteken is voor het eerst formeel sprake van Schoonhovens zilver. Het oudste voorwerp dat die kwalificatie mag dragen is een Avondmaalsbeker uit circa 1632, die tegenwoordig is te bezichtigen in het Edelambachthuys aan de Haven. Hoe het Schoonhovense stadsteken er in die tijd uitzag, is in de volgende aflevering te zien.
Literatuur: René Kappers / Janjaap Luijt ‘Het Schoonhovense Goud- en Zilversmedengilde: De Gildenbrief anno 1629! De jaarletters sinds 1632? Verslag van een zoektocht’, in: Historische Encyclopedie Krimpenerwaard 24 (1999) 65-90.
Janjaap Luijt (1966) is freelance publicist en levert manuscripten aan culturele instellingen en bedrijven. Vaak behandelen zijn artikelen de munt- en penningkunde of het goud- en zilversmidsambacht. Voor belangstellenden verzorgt Janjaap Luijt cursussen en lezingen over munten, archiefonderzoek en keurtekens op goud en zilver. Van zijn hand verschijnen regelmatig bijdragen in de tijdschriften Edelmetaal en SilverMagazine. Daarnaast is hij hoofdredacteur van het tijdschrift De Beeldenaar. Binnenkort verschijnt van zijn hand Het Zilverlexicon voor Nederland en België. Bezoek ook zijn website: http://www.silverresearch.org
Schoonhovens Zilver 2
In de vorige aflevering vertelde ik dat de stad Schoonhoven in 1629 een eigen stadsteken kreeg voor het keuren van goud en zilverwerk.
In dat jaar organiseerden de Schoonhovense goud- en zilversmeden zich in een zelfstandig gilde en dat het goud- en zilverwerk keurde naar de bepalingen zoals die waren vastgelegd in de ordonnanties van Philips de Schone uit 1502. Met de ingebruikname van het Schoonhovense stadsteken is voor het eerst in formele zin sprake van Schoonhovens zilver.
Het Schoonhovense stadsteken toonde – analoog aan de stadstekens veel andere steden – het stadswapen: een gevierendeeld wapenschild met in elk kwartier een naar rechtsgaande leeuw. Volgens overlevering is dit wapen in 1425 tijdens een beleg van de stad (Hoekse en Kabeljauwse Twisten) genomen van een op de Rotterdammers veroverd vaandel.
Uit de beginjaren van het Schoonhovense zilversmidsgilde zijn vooral grote voorwerpen bewaard gebleven, zoals avondmaalsbekers, terwijl kleine voorwerpen – waar Schoonhoven in latere tijden bekend om zou worden – volledig ontbreken.
Een van de belangrijkste redenen voor het ontbreken voor klein zilverwerk ligt in het verleden. Veel van deze voorwerpen behoorden tot de gebruiksartikelen van alle dag. Knopen, gespen en haken werden, zo niet dagelijks, dan toch wel wekelijks gedragen en waren sterk aan slijtage onderhevig. Hierdoor liepen zij meer risico versmolten te worden dan grote werken. Een eigenaar zal bij een beschadigd stuk groot zilver eerder geneigd zijn geweest het te laten herstellen, omdat de reparatiekosten verhoudingsgewijs laag waren ten opzichte van het maakloon.
Uit archiefstukken weten we echter dat er in de eerste helft van de zeventiende eeuw in Schoonhoven wel degelijk grote hoeveelheden kleine voorwerpen zijn gemaakt. Zo blijkt de Schoonhovense zilversmid Jan van Schalckwijck, toen hij in 1653 op handelsreis in Antwerpen overleed, een handelsvoorraad van 500 vingerhoeden bij zich te hebben en had een andere zilversmid, Lucas van Velsen, de vervaardiging van zilveren knopen gemechaniseerd. Met het Schoonhovense stadsteken gestempelde knopen of vingerhoeden uit die tijd ontbreken in de mij bekende verzamelingen.
Aanvankelijk kende men slechts één wettelijk zilvergehalte en garandeerde het stadsteken dit gehalte. In de loop van de tijd werden ook andere gehalten toegestaan en ontstonden aparte keurtekens voor de verschillende gehalten. Hoe dat er in Schoonhoven aan toeging, is het onderwerp van de volgende aflevering.
Schoonhovens Zilver 3
Het voorgaande deel uit deze serie beschreef hoe in de loop van de tijd verschillende keurtekens hun intrede deden in een poging de kwaliteit van het zilverwerk te garanderen.
Het meesterteken, het stadsteken en de jaarletter waren echter niet voldoende om het zilver met een laag gehalte te onderscheiden van het zilverwerk met een hoog gehalte. Vandaar dat de Staten van Holland halverwege de zeventiende eeuw de Generaliteits Muntkamer een nieuwe ordonnantie voor het goud- en zilversmidsambacht lieten opstellen, waarbij de ordonnantie van Karel V uit 1551 als leidraad diende.
Na veel vergaderen was het 9 december 1661 zo ver en kondigden de Staten van Holland en Westfriesland het ‘Placaet ende Ordonnantie op het onderhoudt van de Keur der Goud ende Silversmeden hier te lande’ af.
Een belangrijke verandering ten opzicht van eerdere wetgeving was de introductie van een keurteken voor zilverwerk van de grote keur (het hoogste gehalte). Dat zilverwerk werd voortaan ook gestempeld met het provinciewapen (een gaande leeuw).
Het ‘kleine keur’ zilver werd gemerkt met meesterteken en stadsteken. Deze nieuwe ordonnantie werd officieel van kracht met ingang van het jaar 1663, maar in de eerste maanden van dat jaar moest de muntkamer de goud- en zilversmidsgilden nog geregeld opdragen zich te reguleren naar de wet en duurde het in de meeste steden nog tot het najaar voor de nieuwe regels overal werden nageleefd.
Uiteindelijk bleek de ordonnantie uitermate effectief.
Uit het laatste kwart van de zeventiende eeuw zijn weinig Schoonhovense stukken overgeleverd die voorzien zijn van een volledige serie keurtekens.
Uit bewaard gebleven correspondentie is echter bekend dat in Schoonhoven aan het einde van de zeventiende eeuw de jaarletter nauwelijks en onregelmatig gebruikt werd, omdat ‘er in Schoonhoven toch gene grootwerckers’ meer waren. Het gebruik van de Hollandse leeuw zal in die tijd daarom ook niet erg vaak zijn afgeslagen met het Schoonhovense stadsteken.
Met een voorkeur voor de productie van klein zilverwerk, kwam hier ook in de achttiende eeuw weinig verandering in.
Schoonhovens Zilver 4
Schoonhovens stadsteken 4, slechte stempels.
Zoals al eerder werd verteld in deze reeks, bestond het Schoonhovense stadsteken uit een gevierendeeld wapenschild met in elk kwartier een gaande leeuw. Al deze heraldische figuren moesten terugkeren in een zilverstempel van nauwelijks een 2 cm in doorsnede.
In de tijd van de gilden sneed een stempelsnijder of graveur elk keurstempel afzonderlijk uit een stuk staal. Met een burijn (een scherp soort mesje) bracht die in spiegelbeeld de afbeelding over.
In het geval van het Schoonhovense stadsteken dus vier leeuwen in vier kwartieren. Na het steken van het stempel, werd het staal gehard en was het gereed voor gebruik.
Voor volleerde graveurs of stempelsnijders was het snijden van een goed stempel een redelijk uit te voeren opdracht, maar voor minder ervaren stempelsnijders was het bepaald geen sinecure. Als bovendien de opdracht voor het snijden van een stempel werd opgedragen aan een gildebroeder met verminderde geestelijke vermogens, dan kon het stempel – en dus ook de afslag – een beroerde kwaliteit hebben en in Schoonhoven was dat eind achttiende eeuw het geval. Verzamelaars, antiquairs en museummedewerkers zullen kunnen beamen dat het Schoonhovense stadsteken uit de laatste decennia van de achttiende eeuw vaak niet meer voorstelt dan een wapenschildje met vier vlekjes er in. Soms lijken die vlekjes nog ledematen te hebben, maar van trotse staande leeuwen is in ieder geval geen sprake meer.
Wat ons nu opvalt, had de essayeur-generaal van de Muntkamer ook opgemerkt. Vandaar dat hij na zijn herbenoeming in 1804 het Schoonhovense gilde een brief zond waarin hij een reden vroeg voor de erbarmelijke staat van het Schoonhovense stadsteken. Het antwoord van de keurmeesters luidde dat zij het snijden van stempels hadden opgedragen aan een gildebroeder wiens geestelijke vermogens en technisch kunnen te wensen overlieten, maar die toch ook aan werk geholpen moest worden. Zonder werk zou hij immers brodeloos worden. Met andere woorden: in Schoonhoven was het snijden van keurtekenstempels een werk van barmhartigheid.
Lang zou dit niet meer duren, want na de invoering van een nieuwe landelijke wet op de keuring van goud en zilver in 1807 kwam hier een einde aan. Het Schoonhovense stadsteken kreeg toen een heel ander uiterlijk, maar daarover meer in de volgende aflevering.
Schoonhovens Zilver 5
Het Schoonhovense stadsteken 5,
Koninkrijk Holland (1807-1812). Aan het einde van de achttiende eeuw kwam een einde aan de gildetijd. Officieel werden de gilden opgeheven in 1798. Veelal mochten de bestuurders blijven zitten om de lopende zaken en de liquidatie van hun gilde te regelen. Daarnaast moesten zij de bestaande wetten handhaven, voor zover die betrekking hadden op de ‘goede politie’.
Voor de commissarissen van de goud- en zilversmedengilden betekende dat zij het toezicht op de goud- en zilvergehalten bleven uitvoeren totdat een en ander in een nieuwe wet was geregeld. Aan de keurtekens veranderde voorlopig niets. Dat veranderde nadat in mei 1806 de Bataafse Republiek was opgeheven en omgevormd tot het Koninkrijk Holland. Dit nieuwe koninkrijk kenmerkte zich als een centraal geregeerde eenheidsstaat met een uniforme wetgeving. Met ingang van 1 juli 1807 golden een wet en een daarop aansluitend reglement met praktische bepalingen voor de keuring van goud- en zilverwerk.
De opbouw van de nieuwe wet toonde grote overeenkomst met de ordonnantie van 1661 van de Staten van Holland. Primair moest deze wet het goud- en zilvergehalte beschermen, maar daarnaast had ze duidelijk ook een fiscaal karakter. De wet maakte namelijk deel uit van het nationale belastingstelsel van minister van financiën Alexander Gogel uit 1805. Er kwamen landelijk uniforme keurtekens en elke keurkamer kreeg een eigen, ovaal keurkamerteken. Het keurkamerteken voor Schoonhoven bestond uit een ovaal met daarin een ruit.
De invoering van de nieuwe wet en de invoering van de belasting stuitte op verschillende plaatsen op enig verzet. In andere plaatsen gaven de keurmeesters juist een flexibele interpretatie aan de nieuwe bepalingen. Met medeweten van de Schoonhovense keurmeesters werden nieuwe goud- en zilversmeden ingeschreven, waaronder jongens van amper 14 jaar oud. Daarnaast gingen zij makkelijk om met de keurstempels, wat tegenwoordig nog blijkt uit het vele zilverwerk met keurtekens die vlak voor de inwerkingtreding van de wet van 1807 werden gebruikt.
Uiteindelijk interpreteerden de keurmeesters van Schoonhoven de regels zo ruim, dat de minister van Financiën in 1809 besloot de keurkamer van Schoonhoven te sluiten en over te brengen naar Utrecht. Daarmee kwam voorlopig een einde aan het authentieke Schoonhovense stadsteken.
Voortaan zou het Schoonhovense zilver het keurkamerteken van Utrecht dragen. Tot 1 maart 1812 bestond dat uit een ovaal met een dwarsbalk.
Schoonhovens Zilver 6
Het Schoonhovense stadsteken 6, Franse Tijd en Koninkrijk der Nederlanden.
In 1809 was aan het authentieke Schoonhovense stadstreken dus een einde gekomen. De goud- en zilversmeden uit de stad aan de Lek waren voortaan verplicht hun werk in Utrecht te laten keuren. In deze situatie kwam met de inlijving van het Koninkrijk Holland in het Franse Keizerrijk geen verandering. Wat er wel veranderde was de wetgeving op de keuring van goud- en zilverwerk. De Franse Waarborgwet werd van kracht en deze wet droeg de controle volledig op aan ambtenaren. Na vele eeuwen kwamen er geen goud- en zilversmeden aan de keuring te pas. Gelijktijdig met de invoering van de Franse wet werden ook de keurtekens aangepast. Schoonhovens zilver is alleen indirect te herkennen aan deze keurtekens. De werkmeesters van Schoonhoven lieten keuren in Utrecht. Vandaar dat in hun werk het kantoorteken (teken dat aangeeft welk waarborgkantoor een voorwerp gekeurd heeft) van die stad werd afgeslagen. Het kantoorteken bestond uit een bebaarde mannenkop en profil in een cirkel met in het teken de letter M° = Utrecht. Dat stukken uit die tijd Schoonhovens zijn, valt zodoende alleen vast te stellen aan de hand van het meesterteken en dat is meestal geen sinecure.
In 1813 werd Nederland verlost van de Franse bezetting en kreeg het land een nieuwe staatsvorm. Evenals veel andere Franse wetgeving, bleef ook de waarborgwet (op een klein aantal veranderingen na) voorlopig van kracht. Deze veranderingen bestonden uit het herstellen van de goud- en zilvergehalten zoals die voor 1810 hadden gegolden, herinvoering van de jaarletter en het aanpassen van de keurtekens. Het kantoorteken bestond vanaf 1814 uit een Minervakop met in de helm een letter waaruit kon worden afgeleid welk waarborgkantoor het werk gekeurd had. In de eerste jaren bleven de Schoonhovense werkmeesters ingeschreven bij de waarborg in Utrecht en droeg het kantoorteken de B voor Utrecht. In 1824 werden echter de ‘justitiële’ provinciegrenzen gelijkgetrokken met de ‘bestuurlijke’ en ‘viel’ Schoonhoven onder het toezicht van het waarborgkantoor in Rotterdam. Het kantoorteken van Rotterdam droeg de letter D. Evenals in de Franse tijd was de Schoonhovense herkomst alleen te bewijzen in combinatie met het meesterteken, maar in 1837 zou daar verandering in komen.
Schoonhovens Zilver 7
Het Schoonhovense stadsteken 7, weer een eigen teken
Op verzoek van de gezamenlijke zilversmeden werd bij Koninklijk Besluit van 29 april 1837 het waarborgkantoor Schoonhoven gesticht. Na 28 jaar kreeg de stad opnieuw een keurkamer. Er was in die tijd een hoop veranderd en de nieuwe keurkamer viel nauwelijks te vergelijken met de oude. Maar hoe het ook zij, de Schoonhovense goud- en zilversmeden hoefden in ieder geval niet langer met hun werk naar Rotterdam om het daar te laten keuren. Om het nieuwe waarborgkantoor te organiseren werd hoofdcontroleur H.J. Gouche van het Utrechtse kantoor tijdelijk gedetacheerd aan de Lek. Hij zou tot 1842 die post bekleden.
Op 17 augustus 1837 was het zover dat het nieuwe kantoor de deuren kon openen. Vanaf dit moment was Schoonhovens goud- en zilverwerk weer herkenbaar aan het eigen keurteken. Het kantoorteken bestond sinds 1814 uit een Minervakop met in de helm een letter waaruit kon worden afgeleid welk waarborgkantoor het werk gekeurd had. Voor Schoonhoven werd dit de letter M (de voorafgaande 11 letters waren al in gebruik). Gouche kreeg het meteen druk. Hij zorgde voor een grote schoonmaak onder de Schoonhovense meestertekens, waarbij de meeste werden afgekeurd en door andere vervangen.
Hoewel Schoonhoven nu een eigen kantoorteken had, kan het voorkomen dat een voorwerp met een Minervakop met in de helm de letter M niet uit deze stad afkomstig is. Het waarborgkantoor Maastricht, dat nog Zuidnederlandse keurtekens gebruikte, verving die met ingang van 1 maart 1842 door de Noordnederlandse. Vanwege een administratieve fout kreeg dit waarborgkantoor kantoortekenstempels toegestuurd met daarin de letter M. Pas begin 1844 kwam het Muntcollege met schrik tot de ontdekking dat er zodoende geen enkel verschil bestond tussen de kantoorstempels van Schoonhoven en Maastricht die beide de letter M voerden. Dit abuis werd haastig rechtgezet en het kantoor in Maastricht werd de letter N toegekend. Met andere woorden een kantoorteken met de letter M in combinatie met de jaarletter H van 1842 of I van 1843 kan dus Maastrichts zijn. Voorwerpen met die keurtekens en een Maastrichter meesterteken zijn echter tot op heden nog niet aangetroffen.
Schoonhovens Zilver 8
Schoonhoven wordt dé Zilverstad
Terwijl in Amsterdam en Utrecht de eerste zilverfabrieken ontstonden, die machinaal grote hoeveelheden zilverwerk maakten, bleef de Schoonhovense zilverindustrie zich kenmerken door het grote aantal werkmeesters dat de huisnijverheid bedreef. Draaibanken en machines werden er handmatig aangedreven en de eerste plet- of walsmolen voor plaat en draad deed pas rond 1860 zijn intrede. De productie kenmerkte zich door kleinschaligheid en arbeidsintensief handwerk. Gedurende de negentiende eeuw ontwikkel¬de Schoonhoven zich tot het centrum voor streeksieraden en klein zilverwerk.
In de loop van de tijd daalden de prijzen van goud- en zilverwerk. Geleidelijk aan nam de onderlinge concurrentie tussen de ‘patroons’ toe en daalden de lonen. Voortaan gold het credo ‘veel produceren tegen een kleine winst’. Deze manier van produceren vergrootte de nationale bekendheid van Schoonhoven als zilverstad. In die tijd deed vrijwel elke winkelier of kasthouder in Nederland zaken met één of meer Schoonhovense fabrikanten.
In de loop van de negentiende eeuw verdwenen de klederdrachten, waardoor de vraag naar de bijbehorende sieraden afnam. De Schoonhovense fabrikanten moesten op zoek naar andere artikelen. In die tijd nam de buitenlandse vraag naar antiek zilverwerk een grote vlucht. Vooral in Engeland, Amerika en Duitsland was de vraag naar antiek Hollands zilver erg groot. Aanvankelijk konden de zilversmeden aan de vraag voldoen door antieke stukken op te knappen, maar gaandeweg werd de vraag groter dan het aanbod. Hierop begonnen Schoonhovense zilversmeden nieuw zilverwerk maken naar oude modellen en gaven dit werk de naam Oudhollands. Sommige fabrikanten maakten op ten duur uitsluitend nog dit imitatieantiek. Hoewel de populariteit van dit werk in de loop van de tijd verminderde, vindt het tot op heden nog aftrek.
Tot aan de eeuwwisseling waren de werkplaatsen en fabrieken niet groot; de grootste fabriek telde twintig personeelsleden. Het merendeel van de werkplaatsen telde drie tot tien personen. Toch werkte in die tijd bijna eenderde van de Schoonhovense beroepsbevolking in het goud of zilver. Pas aan het begin van de twintigste eeuw groeiden enkele bedrijven uit tot grote bedrijven met meer dan vijftig werknemers. De grootste was Hooijkaas, gevolgd door Niekerk. De toenemende mechanisatie van de zilvernijverheid droeg ertoe bij dat later ook andere bedrijven uitgroeiden tot fabrieken met een zekere omvang.
Tot het einde van de jaren zeventig was Schoonhoven zilverstad bij uitstek. De stad herbergde tientallen ambachtelijke werkplaatsen, ateliers en productiebedrijven, die vrijwel allemaal dezelfde artikelen produceerden. De grote concurrentie leidde tot veel haat en nijd tussen de verschillende fabrikanten. Geregeld wisten de grossiers de fabrikanten tegen elkaar uit te spelen en een slaatje te slaan uit de Schoonhovense na-ijver.
Aan het einde van de jaren zeventig en begin jaren tachtig liep het aantal Schoonhovense bedrijven in de zilvernijverheid sterk terug. Verschillende productiebedrijven verdwenen bij gebrek aan een opvolger, omdat ze zich niet op tijd aanpasten aan de markt of vanwege de grote concurrentie vanuit het buitenland.
In de laatste vijftien jaar is het aantal bedrijven weer toegenomen, waarbij vooral de nadruk ligt op een sterke specialisatie. Dankte Schoonhoven in het verleden haar bekendheid voornamelijk aan het klein zilverwerk en het gietwerk van Oudhollands zilver, tegenwoordig spelen ook het moderne groot zilverwerk en gouden en zilveren sieraden een belangrijke rol.
Schoonhovens Zilver 9
Sluiting van het waarborgkantoor Schoonhoven
Vanaf 1837 had Schoonhoven anderhalve eeuw een eigen waarborgkantoor. Het goud- en zilverwerk dat daar gekeurd was, viel te herkennen aan het kantoorteken: de Minervakop met de letter M. De gewijzigde Waarborgwet van 1853, de aanpassingen daarop aan het begin van de twintigste eeuw en opnieuw een nieuwe Waarborgwet in 1953 veranderden daar niets aan.
Twee belangrijke gebeurtenissen waren een reorganisatie van de Dienst van de Waarborg in 1984 en de gewijzigde Waarborgwet van 1986, waarmee de Dienst van de Waarborg als eerste overheidsdienst werd geprivatiseerd.
De privatisering van het keuren van goud en zilver had tot gevolg dat de keuring van goud en zilver werd geconcentreerd in één nieuw kantoor te Gouda. Het waarborgkantoor Schoonhoven mocht tussen 1984 en 1987 nog fungeren als een dependance van Rotterdam (in een kamer in de Hooijkaas-fabriek), maar in 1987 sloot hoofdessayeur J.E.M. Elbertse definitief de deur. Daarmee kwam zowel een einde aan anderhalve eeuw Schoonhovense waarborggeschiedenis, als aan de herkenbaarheid van het Schoonhovense product.
Een aantal Schoonhovense goud- en zilversmeden voorzagen dat de in de loop van de jaren opgebouwde bekendheid van het Schoonhovense zilversmidswerk verloren zou gaan als aan de keurtekens niet langer te zien zou zijn dat het uit de Zilverstad kwam. Zij vroegen de gewezen essayeur van de Waarborg welke maatregelen getroffen konden worden om ook in de toekomst het Schoonhovense zilverwerk als zodanig te kunnen identificeren. De essayeur opperde een belangenvereniging van Schoonhovense goud- en zilverproducenten op te richten. Hij inventariseerde de belangstelling voor het idee en belegde op 21 september 1987 de eerste vergadering. Met enige voorzichtigheid en de nodige scepsis hebben de daar aanwezige goud- en zilversmeden en fabrikanten de vereniging ‘Schoonhovens Goud- en Zilversmidsgilde St. Eloy’ opgericht.
Op schrikkeldag 1988 werden de statuten notarieel vastgelegd en was de officiële oprichting een feit.
Een van de privileges van de gildenleden is dat zij hun eigen werk van het Schoonhovense gildenteken mogen voorzien. Dit teken toont het wapen van de stad met in het midden de letter M, de letter die het Schoonhovense waarborgkantoor gebruikte. Het gilde benadrukt in zijn publicaties dat de letter M staat voor ‘Meesterstad’.
MUSEUMSTUKKEN
22 juni tot en met 19 november 2006
Tentoonstelling: Zilveren visscheppen in het Nederlands
Goud-, Zilver- en Klokkenmuseum te Schoonhoven
Visscheppen worden gebruikt om vis op te dienen. De rijk ajour bewerkte en gegraveerde visscheppen worden gezien als de mooiste van het diengerei. Qua formaat en uitvoering zijn ze groots.
De vroegst bekende visscheppen dateren uit de eerste helft van de 18e eeuw. In de collectie van het Nederlands Goud-, Zilver- en Klokkenmuseum bevinden zich tien zilveren visscheppen waarvan een Haagse visschep uit 1745 de oudste is. Deze visschep heeft een rechthoekig dwars geplaatst ovaal blad met opstaande rand en een platte steel gedecoreerd met enkel Haags lof. Het symmetrisch gedecoreerde blad is opgewerkt met voluten en ruitjes. Hoewel de decoratie niet direct verwijst naar vis is deze schep zeer waarschijnlijk wel gebruikt voor het opdienen hiervan.
Haagse visscheppen zijn zeldzaam. Twee andere visscheppen, gemaakt in de tweede helft van de 18e eeuw, respectievelijk van de Amsterdamse zilversmeden Hendrik Griste en Hermanus Nieuwenhuys, hebben een ovale bak. Het ajour bewerkte en gegraveerde plat van de visschep van Griste, daterend 1773, is gedecoreerd met twee vissen en bladvoluten in Lodewijk XV stijl. De schep van Nieuwenhuys, daterend 1780, heeft een symmetrisch gedecoreerd ovaal blad met een guirlande en een band met ovalen.
De expositie toont een schitterende privé collectie visscheppen, aangevuld met museale en eigentijdse exemplaren van studenten van de Vakschool Schoonhoven.
De privé collectie scheppen dateren vooral uit de 1e helft van de 19e eeuw en begin 20ste eeuw. Van verschillende zilversmeden uit het verleden, als Jacobus van Wijk uit Amsterdam en Jan Boon uit Schoonhoven, zijn zilveren voorbeelden te bezichtigen. Van de zilversmid Jacobus van Wijk bevinden zich maar liefst elf scheppen in deze collectie, daterend tussen 1829 en 1840. Bijna alle visscheppen van Van Wijk hebben een symmetrisch opgewerkte bootvormige bak.
In de museumcollectie bevindt zich een visschep daterend uit 1889 van Schoonhovense zilversmid Gerrit Greup. Zoals vermeld in de vorige historische snipper telg uit één van de belangrijkste goud- en zilversmidsfamilies van Schoonhoven in de 19e en begin 20ste eeuw.
De visschep in de vorm van een visnet heeft dezelfde vorm als een die van Rotterdamse zilversmeden Willem Baksteen & Cornelis Johannes Middendorp daterend uit 1887. Alleen de stelen verschillen, die van Greup is gedecoreerd met geraffineerd aangebrachte bloem- en bladmotieven.
De expositie toont een schitterende privé collectie visscheppen, aangevuld met museale en eigentijdse exemplaren van studenten van de Vakschool Schoonhoven.
De privé collectie scheppen dateren vooral uit de 1e helft van de 19e eeuw en begin 20ste eeuw. Van verschillende zilversmeden uit het verleden, als Jacobus van Wijk uit Amsterdam en Jan Boon uit Schoonhoven, zijn zilveren voorbeelden te bezichtigen. Van de zilversmid Jacobus van Wijk bevinden zich maar liefst elf scheppen in deze collectie, daterend tussen 1829 en 1840. Bijna alle visscheppen van Van Wijk hebben een symmetrisch opgewerkte bootvormige bak.
In de museumcollectie bevindt zich een visschep daterend uit 1889 van Schoonhovense zilversmid Gerrit Greup. Zoals vermeld in de vorige historische snipper telg uit één van de belangrijkste goud- en zilversmidsfamilies van Schoonhoven in de 19e en begin 20ste eeuw. De visschep in de vorm van een visnet heeft dezelfde vorm als die van Rotterdamse zilversmeden Willem Baksteen & Cornelis Johannes Middendorp daterend uit 1887. Alleen de stelen verschillen, die van Greup is gedecoreerd met geraffineerd aangebrachte bloem- en bladmotieven. Visscheppen met een blad in de vorm van opengewerkte visnetten werden begin 20ste eeuw ook bij de firma Van Kempen, Voorschoten geproduceerd.
Maar ook bekende zilverfabrikanten als Gerritsen en Van Kempen uit Zeist en Hooijkaas uit Schoonhoven produceerden in de eerste helft van de 20ste eeuw visscheppen in bestaande modellen.
Hedendaagse visscheppen naar ontwerp van zilversmid John Valckx en de Schoonhovense zilversmid Paul de Vries zijn op de expositie ook te bezichtigen. Beide hebben een directe verwijzing naar het vis opdienen. De schep van John Valckx is opgewerkt in de vorm van een vis en de schep van De Vries is gedecoreerd met kringen van het water en visogen. Acht vierdejaars studenten van de Vakschool, Schoonhoven zilveren hebben ook visscheppen gemaakt.
De tentoonstelling wordt aangevuld met onder andere damast ‘Vissen’ naar ontwerp van de sierkunstenaar Chris Lebeau, tafellinnen ‘Vissen en zeepaardjes’ van M.C. Escher en oude menu’s en kookboeken.
Literatuur:
B.S. Rabinovitch, Antique silver servers for the dining table. Styles, function, foods and social history. Conord (Mass.) 1991
J.R. de Lorm, Amsterdams Goud en Zilver, Amsterdam (Rijksmuseum) Zwolle, 1999
J. Pijzel-Dommisse, Haags Goud en Zilver, Den Haag (Gemeentemuseum) Zwolle 2005
B.W.G. Wttewaall, Nederlands klein zilver en schepwerk 1650-1880, Abcoude 1995
Ter gelegenheid van het afscheid van Dick Mentink hebben zijn historie-vrienden een “Liber Amicorum Digitalis” samengesteld.
U kunt dit digitale vriendenboek bekijken met deze link »
…en lees de veertien interviews en bijdragen en bekijk de meer dan 150 foto’s.
“… Maar het goede is veel”
Het bruist in Schoonhoven van de historische activiteiten: door personen, door clubs en door ‘instanties’. De ‘Collectie Van Holten’ van Cock bijvoorbeeld, is beroemd in Schoonhoven. Er bestaat een Historisch Ontmoetingspunt en er is een Nederlands Zilvermuseum. Er zijn elke maand historische lezingen. De firma Rikkoert exposeert een verzameling ‘Schoonhovens zilver’ over de periode 1600-1950. Het stadsbestuur wees 100 ‘gemeentelijke monumenten’ aan en eerder benoemde de rijksoverheid al 165 Rijksmonumenten. Het magazine ‘Het Leven in Schoonhoven’ zag twaalf maal het licht, plus een gelijknamig boek. Meer dan twintig mensen in de stad en enkelen daarbuiten ontvingen de Jan van Beaumont-penning als blijk van waardering voor zijn, haar of hun Schoonhovens historisch werk en onderzoek.
Soms lopen die ‘geschiedenis-projecten’ onder auspiciën van de Historische Vereniging Schoonhoven, maar veelal niet. Zeker is wel dat alle projecten meestal gewoon goed gaan. Dat kan eigenlijk alleen maar omdat er een goed historisch klimaat heerst in de stad. Aan ‘klimaatverbetering’ heeft de HVS de afgelopen 10 jaar een sterke bijdrage geleverd. De HVS telt meer leden dan ooit en er zijn diverse websites en Facebook-pagina’s over de historie van Schoonhoven. Er is meer politiek begrip en waardering ontstaan. Maar bovenal is een zeer waardevolle juridische politiek-bestuurlijke inbedding van de ’historische waarden’ tot stand gekomen.
In de afgelopen 10 jaar is tijdens het voorzitterschap van Dick Mentink die ‘klimaatverbetering’ en juridische inbedding voelbaar en zichtbaar geworden. Meer begrip, beter overleg en mooier resultaat op historisch gebied. Helaas niet altijd, het ging ook wel eens mis. De Willem de Zwijger is weg en Hooijkaas is nog een drassig gapend gat. Maar tel je zegeningen luidt een gezegde. En volgens de familiaire lijfspreuk van Mentink geldt daarbij “niet het vele is goed, maar het goede is veel”.
Geen wonder dat vele ‘projectmanagers’ bereid waren hun ‘goede’ Schoonhovense historie-project uit de periode 2005-2015 nog eens uit de doeken te doen in een serie interviews. Dan zie je dat het ‘veel’ is in Schoonhoven. De beschrijvingen zijn als een ‘Liber Amicorum’ in digitale vorm bijeengebracht door historie-vrienden van Dick Mentink. Als herinnering aan een 10-jarig voorzitterschap van hét ‘klimaat verbeterende’ instituut voor geschiedenis in de stad Schoonhoven.
René Kappers, voorzitter HVS